Je selecteert informatie om te gebruiken voor een spreek- of schrijfopdracht. Welke manier van lezen pas je toe?
A
oriënterend
B
globaal
C
intensief
D
kritisch
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Je selecteert informatie om te gebruiken voor een spreek- of schrijfopdracht. Welke manier van lezen pas je toe?
A
oriënterend
B
globaal
C
intensief
D
kritisch
Slide 1 - Quiz
Sleep het juiste woord naar de juiste plek in de tekst op de afbeelding.
Titel
Inleiding
Afbeelding
Slot
Middenstuk
Middenstuk
Afbeelding
Titel
Slot
Inleiding
Slide 2 - Drag question
Je wilt snel het onderwerp van de tekst te weten komen. Noem twee elementen van de tekst of de lay-out die je daarbij helpen.
A
slot
B
titel
C
inleiding
D
afbeelding
Slide 3 - Quiz
Voor je werkstuk wil je gebruikmaken van materiaal van de Stichting Proefdiervrij. Welke manier van lezen pas je toe om de bruikbaarheid van de informatie en argumentatie te bepalen?
A
oriënterend
B
globaal
C
intensief
D
kritisch
Slide 4 - Quiz
Je hebt een paar artikelen gevonden die je kunt gebruiken ter voorbereiding van een discussie. Je besluit een samenvatting te maken van de belangrijkste argumenten. Welke twee manieren van lezen pas je daarbij toe?
A
oriënterend
B
globaal
C
intensief
D
kritisch
Slide 5 - Quiz
In een vraag bij een tekst staat het begrip relativering. Je moet de betekenis van deze term opzoeken in je lesboek. Welk onderdeel van het boek raadpleeg je? Antwoord met één woord.
Slide 6 - Open question
Welke drie tekstelementen zijn het belangrijkst om de hoofdgedachte van een tekst te bepalen?
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 7 - Quiz
Onderwerp en hoofdgedachte schrijf je op verschillende wijzen. Licht dit toe.
Slide 8 - Open question
Hieronder staan twaalf begrippen die met de lay-out en inhoud van een tekst te maken hebben. Maak zes paren van verwante begrippen, bijvoorbeeld: inspringen - alineaverdeling.
alinea
bron
citaat
tussenkopje
inleiding
signaalwoord
cursief
tekstverband
kernzin
onderwerp
betrouwbaarheid
deelonderwerp
Slide 9 - Drag question
In het antwoord op een vraag moet je iets citeren uit de tekst. Hoe geef je een volledig citaat?
Slide 10 - Open question
In de vraag staat: leg uit in eigen woorden. Hoe formuleer je je antwoord? Noem twee aandachtspunten.
Slide 11 - Open question
Geef twee voorbeelden van formele teksten.
A
notariële akte
B
ontslagbrief
C
roman
D
column
Slide 12 - Quiz
1. Steeds meer jongeren maken zich schuldig aan cyberpesten. 2. Scholen moeten maatregelen nemen tegen cyberpesten.