Lesen: Aufgabe 40 Seite 58
Lesen Schreibmittel Seite 66
Bezittelijke vnw: wel of geen -e:
Vertaal nu:
1. Is dat jouw broer?
2. Nee, dat is zijn broer.
3. Is dat haar zus?
4. Nee, zij heeft geen zus.
5. Zijn dat onze kinderen?
6. Ja, zij zijn onze kinderen