2.7 Grammatica - werkwoordelijk gezegde en zinsdelen

2.7 GRAMMATICA
Werkwoordelijk gezegde
Zinsdelen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2.7 GRAMMATICA
Werkwoordelijk gezegde
Zinsdelen

Slide 1 - Slide

LESDOELEN
1. Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
2. Je kunt zinsdeelstrepen gebruiken om zinsdelen te vinden.

*Pak je aantekeningschrift!

Slide 2 - Slide

VOORAF
Wat weet je al over de persoonsvorm?

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm
Afkorting = pv
persoonsvorm is altijd een werkwoord (doe-woord)
Persoonsvorm vinden = vraagzin of veranderen van tijd
Persoonsvoorm = 1 woord

Slide 4 - Slide

Vind de persoonsvorm
Maaike krijgt een kus van Dylan

Dat wist ik niet!

Met welke kleur pen schrijf jij?

Waarom moeten we dit weten?

Deze zin zal wel het moeilijkst zijn.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.


Slide 8 - Slide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

Werkwoordelijk gezegde: 

bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin! 



Slide 9 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De meisjes zijn aan het tiktokken.
A
De meisjes
B
zijn aan het
C
zijn aan het tiktokken
D
zijn tiktokken

Slide 10 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

ZINSDEELSTREPEN
Om zinsdelen in een zin te kunnen vinden zet je zinsdeelstrepen.

Deze strepen verdelen de zinsdelen.

Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer.

Slide 16 - Slide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | wg.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.



Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer starten de scholen weer?'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 19 - Quiz

Verdeel de zinnen in zinsdelen. Zet schuine streepjes tussen de zinsdelen.

De vogels hebben een verfrissend bad genomen.
A
De vogels I hebben I een verfrissend bad I genomen
B
De I vogels hebben I een verfrissend I bad I genomen
C
De vogels hebben I een verfrissend I bad I genomen
D
De vogels hebben een verfrissend I bad I genomen

Slide 20 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 21 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ik | wil | dat | niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Alles wat voor de pv staat, is altijd 1 zinsdeel
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

AAN DE SLAG...
2.7 Grammatica
Bladzijde 109 t/m 114

Slide 24 - Slide