B1a word order

Vanaf nu gaan we vaak online les krijgen met lessonup.

Het is handig wanner je hier een account aanmaakt. 

https://LessonUp.app/invite/group/zdpdn

Gebruik als inlogcode je office 365 inlogcode (leerlingnummer@hetnieuwelyceum.nl, wachtwoord = hetzelfde als macbook wachtwoord)



1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vanaf nu gaan we vaak online les krijgen met lessonup.

Het is handig wanner je hier een account aanmaakt. 

https://LessonUp.app/invite/group/zdpdn

Gebruik als inlogcode je office 365 inlogcode (leerlingnummer@hetnieuwelyceum.nl, wachtwoord = hetzelfde als macbook wachtwoord)



Slide 1 - Slide

Doel van vandaag:
-Aan het einde van de les weet je hoe een Engelse zin is opgebouwd. 

-Je kunt componenten van een goede Engelse zin in de goede volgorde schrijven en zetten. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

timer
1:00
subject
verb
object
he
jumps
him
shoot
is driving
me
us
we
them
throw
they

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

in svompt waar staat de s voor en hoe noemen we dat in het Nederlands?

Slide 7 - Open question

Wat is dan de volgorde van een goede Engelse zin?

Wie           doet      wat         (hoe)         waar        wanneer.
subject     verb      object    manner     place           time

      I            eat          a  sandwich           at home      at night

Slide 8 - Slide

Zet de zin in de goede volgorde:
in the hospital - saw - him - week - last - David -

Slide 9 - Open question

Zet de zin in de goede volgorde:
last week - in her car - My mother - drove - - through our street -

Slide 10 - Open question

Hoe vertaal je deze zin in het EN:
Hij gaat volgende week een ijsje eten in Italië

Slide 11 - Open question

Hoe vertaal je deze zin in het EN:
Ik ga morgen naar de efteling.

Slide 12 - Open question

Wat betekent het woord verb?
A
werkwoord
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
plaats

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord object?
A
werkwoord
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
plaats

Slide 14 - Quiz

welk ezelsbruggetje ga je onthouden voor woordvolgorde? Type het hier

Slide 15 - Open question