wanneer ben je verslaafd? (DSM5)
1 Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan gepland.
2 Meerdere mislukte pogingen om te minderen of te stoppen.
3 Veel tijd besteden aan het verkrijgen, gebruiken of herstellen van het middel.
4 Sterk verlangen of hunkering om te gebruiken.
5 Door gebruik tekortschieten op werk, school of thuis.
6 Blijven gebruiken ondanks sociale of relationele problemen.
7 Belangrijke activiteiten opgeven of verminderen vanwege gebruik.
8 Voortdurend gebruik, zelfs wanneer het fysiek gevaar oplevert.
9 Voortdurend gebruik ondanks lichamelijke of psychische problemen.
10 Grotere hoeveelheden nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken (tolerantie).
11 Het optreden van onthoudingsverschijnselen, die minder hevig worden door meer van het middel te gebruiken.