grammatica woordsoorten voornaamwoorden

Welkom
Deze les gaat over H5 grammatica woordsoorten  (blz. 158 e.v. ).

Je leert het verschil tussen het aanwijzend , het vragend  en het onbepaald voornaamwoord.
Na deze les kun je deze woordsoorten herkennen, benoemen en correct gebruiken.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Deze les gaat over H5 grammatica woordsoorten  (blz. 158 e.v. ).

Je leert het verschil tussen het aanwijzend , het vragend  en het onbepaald voornaamwoord.
Na deze les kun je deze woordsoorten herkennen, benoemen en correct gebruiken.

Slide 1 - Slide

Herhaling voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. Je kent al:

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan: ik ben nerveus, hij is lief, ze zijn groot
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is:
mijn fiets, haar vriendin, hun moeder

Slide 2 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
# kan onderwerp zijn
Ik ga samen met hem op reis.

#geen onderwerp
Ik ga samen met hem op reis.
TIP:
Een pers. vnw. kun je vervangen door een naam

bezittelijk voornaamwoord
# geeft een bezit aan
Dit zijn mijn schoenen.

# samen met een zelfstandig naamwoord (vaak ervoor)
haar trui
TIP:
vervangbaar door: zijn/haar

Slide 3 - Slide

Benoem de onderstreepte woorden:

1. Is dat uw koffertje? 
2. U bent het nooit met mij eens. 
A
1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
B
1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
C
1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
D
1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Slide 4 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

Dat is jouw fiets. jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kun je de personen in deze zin vervangen?

Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 7 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan


die man, deze vrouw

dat huis, dit meisje

zulke auto's, zo'n fiets

ook: dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

LET OP: niet de woorden die een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs). Het gaat om iets of iemand!

Slide 8 - Slide

Vragend voornaamwoord
Meestal aan het begin van een vraag of vragende zin.
LET OP: het gaat om iemand of iets: welk(e), wie, wat, wat voor (een)
Naar welke film gaan we?
NIET: waar, wanneer, hoe

Slide 9 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
je (als men bedoeld wordt)

Slide 10 - Slide

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik zie die jongen elke dag als ik naar school fiets.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik zie die jongen elke dag als ik naar school fiets.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik dacht dat men ons wel ijsvrij zou geven.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Wie bepaalt eigenlijk wanneer je vrij bent?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Wie bepaalt eigenlijk wanneer je vrij bent?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Bij welke sneeuwpop moest jij het hardst lachen?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Op zulke dagen moet je lekker naar buiten gaan!
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

vragen
VRAGEN? 

Slide 18 - Slide

Aan de slag!


H5 grammatica woordsoorten, blz. 159
Maken opdracht 1, 2 en 4
(met opdracht 4 oefen je alle woordsoorten)
Werk in je schrift 

Slide 19 - Slide