Herhaling woordsoorten

Welkom 1MH2
Hoe was je vakantie?

Startactiviteit:
- Pak je schrift op tafel.
- Herlees de aantekeningen over: het werkwoord, het lidwoord, het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het voorzetsel.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 1MH2
Hoe was je vakantie?

Startactiviteit:
- Pak je schrift op tafel.
- Herlees de aantekeningen over: het werkwoord, het lidwoord, het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het voorzetsel.

Slide 1 - Slide

Nieuwe plattegrond

Slide 2 - Slide

Welk van onderstaande woorden is geen werkwoord?
A
bestellen
B
worden
C
borden
D
zijn

Slide 3 - Quiz

Je hebt een zelfstandig werkwoord (iets wat je kunt doen) en een ...
A
bewerkwoord
B
hulpwerkwoord
C
ondergaand werkwoord
D
achterwerkwoord

Slide 4 - Quiz

Bij het zelfstandig naamwoord 'verdriet' hoort het bepaalde lidwoord ...
A
de
B
een
C
het
D
dit woord heeft geen lidwoord

Slide 5 - Quiz

De schattige kat ving een klein muisje.
Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Die kat is heel lief.
Wat voor woordsoort is 'lief'?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Voor welke woorden kun je een voorzetsel zetten om te controleren of het echt een voorzetsel is?
A
de kooi / de vakantie
B
de kooi / de kast
C
de zee / de vakantie
D
de voetbal / het spel

Slide 8 - Quiz

Werkwoord
Kun je doen.
Kun je vervoegen:
ik ... jij ... wij ...

Let op! 
zijn, worden, zullen, kunnen etc.

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Dingen, begrippen, planten, dieren, mensen.
Je kunt er een lidwoord voor zetten.

Let op! Ook eigennamen!
Let op! Werkwoord of zelfstandig naamwoord:
Bij de tandarts deed het boren pijn.

Slide 10 - Slide

Lidwoord
de
het

een

bepaald / onbepaald

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Staat er meestal voor, soms na het werkwoord.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord verandert niet.

De houten stoel is mooi.

Slide 12 - Slide

Voorzetsel
Geeft meestal een plaats of tijd aan.
Kan (dus) voor de kooi / de vakantie.

in, tijdens, naar, naast, bij, met, tussen etc.

Slide 13 - Slide

Bert en Henk spelen een potje voetbal.
Welke woordsoort is 'spelen'?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Bert en Henk spelen een potje voetbal.
Welke woordsoort is 'Henk'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Zij zaten bij de fontein.
Welke woordsoort is 'zaten'?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Het wandelen werd wel wat vermoeiend.
Welke woordsoort is 'het'?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bepaald lidwoord
C
onbepaald lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

De meisjes droegen hun haar in een staart.
Welke woordsoort is 'haar'?

Slide 18 - Open question

De meisjes droegen hun haar in een staart.
Welke woordsoort is 'in'?

Slide 19 - Open question

Aan het werk:
- Maak van paragraaf
1, 3, 5 en 7 alle opdrachten af die je nog niet hebt gedaan. 





Wachtwerk:
Leer alle theorie van de woordsoorten
of
lees in je leesboek.

Slide 20 - Slide

Dit onderdeel zou ik graag nog oefenen.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Geen van alle
Allemaal

Slide 21 - Poll