Quiz Nederland

Open dag Nederlands 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
WereldoriëntatieBasisschoolGroep 5-8

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Open dag Nederlands 

Slide 1 - Slide

Vragen over 
Nederland

Slide 2 - Slide

1. Waar ligt de grootste haven van Nederland?
A
Amsterdam
B
Utrecht
C
Rotterdam
D
Zwolle

Slide 3 - Quiz

2. Hoeveel provincies heeft Nederland?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 4 - Quiz

3. Hoe heet Nederlands bekendste schaatstocht?

Slide 5 - Open question

Spreekwoorden en gezegdes

Slide 6 - Slide

We gebruiken spreekwoorden en gezegden om iets duidelijk te maken in een soort woordgrapje.
We zeggen iets dat niet letterlijk bedoeld is, maar figuurlijk. 
bv: Een open deur intrappen. Dit kan niet letterlijk. Hier wordt bedoeld dat er onnodig moeite wordt gedaan.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

4. Wat betekent: "De hond in de pot vinden?"
A
Ik vind het eten vies
B
Thuis komen en alles is al op
C
Iets kwijt zijn en op gekke plaatsen zoeken
D
De hond in de pot is een recept uit China

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

5. Wat betekent: "Je vingers erbij aflikken?"
A
Streng op iemand letten
B
Honger hebben
C
Iets heel graag lusten
D
Niet weten hoe iets moet

Slide 11 - Quiz

6. Wat is een oogappel?
A
Favoriet/lieveling
B
Een blauw oog
C
Het kompres dat je op een blauw oog doet
D
Een appelsoort

Slide 12 - Quiz

7. Hij groeide op voor galg en ...
A
rad
B
molen
C
wagen
D
wiel

Slide 13 - Quiz

Werkwoordspelling

Slide 14 - Slide

8. Welke spelling is juist?

(beantwoorden)
Hij _____ de vraag niet.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort

Slide 15 - Quiz

9. Welke spelling is juist?

(blozen)
Hij ____ vorige week toen hij een compliment kreeg.
A
blooste
B
bloosde

Slide 16 - Quiz

10. Welke spelling is juist?

(lusten)
Hij _____ de boontjes gisteren niet.
A
luste
B
lustte
C
lusde
D
lusdde

Slide 17 - Quiz

Tot volgend jaar!

Slide 18 - Slide