4.4 Herhalen Staatsinriching

Nederland van 1848 tot 1914
1 / 38
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederland van 1848 tot 1914

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Een nieuwe grondwet
  • In 1848 breken revoluties en opstanden uit
  • Koning Willem II is bang dat er ook in Nederland een revolutie zal plaatsvinden.  Daarnaast werd hij gechanteerd met zijn geaardheid. 
  • Willem II stemt onder deze druk in met de vernieuwde grondwet

Slide 3 - Slide

De grondwet van 1848
  • Geschreven door Thorbecke (=liberaal politicus)
  • Nederland wordt een constitutionele monarchie

Macht van de koning verdwijnt, de koning wordt 
onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk =
ministeriële verantwoordelijkheid

Mannen die genoeg belasting betalen mogen stemmen voor het parlement = censuskiesrecht voor mannen

Slide 4 - Slide

Nieuwe rechten parlement:
  • recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
  • recht van enquete  (onderzoek instellen)

Nieuwe rechten volk:
  • vrijheid van onderwijs
  • vrijheid van vereniging
  • vrijheid van vergadering
  • Vrijheid van meningsuiting

Slide 5 - Slide

Caoutchouc-artikel
  • In 1887 wordt het kiesrecht uitgebreid.
  • Het 'Caoutchouc-artikel' ( 'rubberen artikel') komt in de Grondwet: afschaffing censuskiesrecht.  Kiesrecht wordt gegeven aan volwassen mannen 'die daarvoor geschikt zijn'.
  • Deze eisen konden nu steeds worden aangepast. Opgerekt als rubber...

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Politieke stromingen
  1. Liberalisme
  2. Confessionalisme
    = Protestanten & Katholieken
  3. Socialisme

Slide 9 - Slide

Liberalen
  • Rijke burgers en industriëlen zijn liberaal: hogere winsten zonder sociale wetten
  • Dankzij censuskiesrecht is ook de regering liberaal want inkomen bepaald stemrecht
  • Gevolg > rijken stemmen op liberalen
  • Gevolg > géén sociale wetgeving

Slide 10 - Slide

SOCIALISTEN
  • Socialisten willen meer aandacht voor sociale kwestie = de werk- en leefomstandigheden van de (fabrieks)arbeiders 
  • Socialisten willen sociale wetten 
  • Socialisten streven naar algemeen kiesrecht  

Slide 11 - Slide

De sociale kwestie
De sociale kwestie = de discussie over de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. 

De sociale kwestie leidde tot het invoeren van sociale wetten


Slide 12 - Slide

Voorbeelden van sociale wetten
  •  Armenwet (1854): mensen kregen steun van overheid 
  • Kinderwetje van Van Houten (1874): kinderarbeid
  •  Leerplichtwet (1901): een effectief einde aan kinderarbeid
  • Woningwet (1901): geen krotten meer
  • ongevallenwet (1901): uitkering voor arbeiders na een ongeval

Slide 13 - Slide

Focus
Het Kinderwetje van Van Houten
  • De liberalen maken zich zorgen. Enerzijds kostten de zieke arbeiders geld. Liberalen vreesden zij opstanden. Armoede in de steden was zorgelijk en erg zichtbaar. 
  • Samuel van Houten dient in 1874 het Kinderwetje van Van Houten in: verbod op kinderarbeid onder de 12 jaar in fabrieken.
 Eerst stap richting verbetering maar de wet werd nauwelijks gehandhaafd en kinderen bleven werken op het platte land en in winkels ed. 
De bekendste sociale wet is niet van een socialist maar van een liberaal! 

Slide 14 - Slide

SDAP
  • Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP)
  • Opgericht in 1894.
  • In parlement strijden voor kortere werkdagen & hogere lonen & algemeen kiesrecht.

Slide 15 - Slide

Confessionelen
Gelovigen hebben een eigen stroming: confessionelen

Zij strijden voor politiek met christelijke ideeën, en voor de gelijkstelling van het  bijzonder onderwijs
(= onderwijs met een geloofsidee)

Slide 16 - Slide

Abraham Kuyper
Om doel te bereiken en meer invloed protestanten, richt Kuyper een politieke partij op.
  • 1879: oprichting 
  • Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
  • Kuyper: 'Het woord van God is het belangrijkste.'
  • ARP = een confessionele partij

Slide 17 - Slide

Herman Schaepman
  • Katholiek.
  • Een van de grondleggers van de RKSP (Rooms-Katholieke Staatspartij)
  • Werkte in de schoolstrijd samen met Abraham Kuyper 

Slide 18 - Slide

Verzuiling
Ontstaan verzuiling:
Reactie op Liberale  grondwet

Nederland was verdeeld in zuilen
Groepen (zuilen)  leven gescheiden van elkaar. 

Nederland raakt vanaf halverwege de de 19e eeuw tot ca 1965 verdeeld

Slide 19 - Slide

Bekende Feminist: Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker
Gelijke behandeling van vrouwen (in de wet)
Vrouwenkiesrecht en toegang tot het (hoger) onderwijs
Eerste Feministische Golf

Slide 20 - Slide

Pacificatie 1917
Pacificatie betekent letterlijk: Vredestichting.  Er werd in 1917  "politieke vrede" gesloten door  een oplossing te vinden voor een aantal politieke problemen.

Algemeen kiesrecht in ruil voor geld voor het bijzonder onderwijs
De socialisten en de confessionelen sloten een deal en zetten de liberalen buiten spel.

Slide 21 - Slide

Veranderingen grondwet 1917:
 
  • Algemeen kiesrecht
  • Passief kiesrecht voor vrouwen
  • Financiële gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs
  • evenredige vertegenwoordiging

Slide 22 - Slide


Welke uitspraak over de nieuwe Grondwet van 1848 is juist?
De voorzitter van de commissie die de nieuwe Grondwet van 1848 heeft geschreven, was een
A
feminist
B
katholiek
C
liberaal
D
socialist

Slide 23 - Quiz


Thorbecke was al vóór 1848 lid van de Tweede Kamer. Hij had
verschillende ideeën. Zo wilde hij de grondwet wijzigen, waardoor rijke
burgers meer invloed kregen op het bestuur van het land. Ook wilde hij dat er meer spoorlijnen kwamen om de infrastructuur te verbeteren.

Welke begrippen passen bij de ideeën van Thorbecke?

A
liberalisme + industrialisatie
B
liberalisme + pacificatie
C
socialisme + industrialisatie
D
socialisme + pacificatie

Slide 24 - Quiz


Welke actiepunten horen bij de Eerste Feministische Golf? Vrouwen uit de Eerste Feministische Golf eisten
A
gelijke politieke rechten + herverdeling van huishoudelijke taken.
B
recht op abortus + toegang tot hoger onderwijs
C
herverdeling van huishoudelijke taken + kinderopvang.
D
toegang tot hoger onderwijs + gelijke politieke rechten.

Slide 25 - Quiz


Over welk grondrecht gaat de bron? En bij welke maatschappelijke stroming past de mening die in de bron beschreven is?
A
De bron gaat over het recht op onderwijs; de mening past bij de liberalen.
B
De bron gaat over het recht op onderwijs; de mening past bij de protestanten.
C
De bron gaat over vrijheid van onderwijs; de mening past bij de liberalen.
D
De bron gaat over vrijheid van onderwijs; de mening past bij de protestanten.

Slide 26 - Quiz


Op de tekening staan twee politieke leiders afgebeeld. Welke titel past bij de tekening?
A
Kuyper en Schaepman werken samen om confessionele doelen te bereiken.
B
Kuyper en Thorbecke werken samen om confessionele doelen te bereiken.
C
Schaepman probeert Kuyper tegen te werken omdat zijn politiek te christelijk is.
D
Schaepman probeert Thorbecke tegen te werken omdat zijn politiek te christelijk is.

Slide 27 - Quiz


Nederland heeft een Wetboek van Strafrecht.
Wie beslist of er nieuwe wetten of aangepaste wetten in dit wetboek worden opgenomen?
A
de officier van justitie
B
de Provinciale Staten
C
de regering
D
Het parlement

Slide 28 - Quiz


Koning Willem II was lange tijd tegen een nieuwe grondwet die ervoor zou zorgen dat burgers meer politieke invloed kregen. Tóch gaf de koning in 1848 aan Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven.
▻Waardoor veranderde koning Willem II van gedachten?
A
Er vonden revoluties plaats in de koloniën van Nederland.
B
Er vonden revoluties plaats in een aantal Europese landen.
C
Lenin leidde een revolutie in Rusland.
D
Troelstra leidde een revolutie in Nederland.

Slide 29 - Quiz


De Luxemburgse kwestie (1867) leidde tot een politieke crisis in Nederland. De begroting van Buitenlandse Zaken werd afgekeurd.

▻Wie keurden de begroting af? 
▻En bij welke taak hoort het afkeuren van de begroting?
A
ministers controlerende taak
B
ministers uitvoerende taak
C
parlementsleden controlerende taak
D
parlementsleden uitvoerende taak

Slide 30 - Quiz


In 1896 diende de regering een wetsvoorstel in om meer mensen kiesrecht te geven. Er waren Kamerleden die dit wetsvoorstel niet ver genoeg vonden gaan. Daarom wilden zij het voorstel op enkele onderdelen wijzigen.

Van welk recht maken de Kamerleden gebruik als zij het voorstel willen wijzigen?

A
van het recht van amendement
B
van het recht van budget
C
van het recht van initiatief
D
van het recht van interpellatie

Slide 31 - Quiz


Gebruik de bron
In de grafiek is de ontwikkeling te zien van de uitbreiding van het kiesrecht.

▻Welke verandering van het kiesrecht is te zien tussen 1880 en 1890?
A
de invoering van actief kiesrecht
B
de invoering van algemeen kiesrecht
C
de invoering van caoutchouc-artikel
D
de invoering van passief kiesrecht

Slide 32 - Quiz


Gebruik de bron
In de grafiek is de ontwikkeling te zien van de uitbreiding van het kiesrecht.

▻Welke verandering van het kiesrecht is te zien tussen 1880 en 1890?
A
de invoering van actief kiesrecht
B
de invoering van algemeen kiesrecht
C
de invoering van caoutchouc-artikel
D
de invoering van passief kiesrecht

Slide 33 - Quiz

Welke rechten horen bij welke taak van het parlement?
Hieronder zie de twee taken van het Nederlandse parlement.  Welk recht hoort bij welke taak? (Gebruik ook blz. 18 van HO)
Wetgevende taak
Controlerende taak
Recht van amendement
Recht van initiatief
Recht van interpellatie
Recht van budget
Recht van enquête

Slide 34 - Drag question

Welke bevoegdheden heeft ons parlement? Let op, er blijft er één over!
Een Kamerlid stemt tegen een wet voor 
de belastingverhoging voor bedrijven.

Een Kamerlid is het eens met een wetsvoorstel 
over taakstraffen voor jongeren, maar hij stelt 
een kleine verandering voor.
Een Kamerlid wil weten wat de regering vindt van 
de rellen tijdens een belangrijke voetbalwedstrijd.

Een Kamerlid doet een voorstel voor een wet om werkloze jongeren sneller aan een baan te helpen.

De minister van Economische Zaken moet 
voor een debat naar de Tweede Kamer komen.

Een Kamerlid vraagt ze de regering te bekijken 
of er meer geld naar scholen kan om de leesachterstand bij jongeren aan te pakken.
enquêterecht
motierecht
recht van amendament
recht van
initiatief
recht van interpellatie
stemrecht
vragenrecht

Slide 35 - Drag question


Gebruik de bron

▻Bij welke verkiezingen hoort de bron?
A
bij indirecte verkiezingen op lokaal niveau
B
bij indirecte verkiezingen op provinciaal niveau
C
bij rechtstreekse verkiezingen op lokaal niveau
D
bij rechtstreekse verkiezingen op provinciaal niveau

Slide 36 - Quiz


Welk begrip wordt bedoeld?
A
socialisme
B
feminisme
C
kapitalisme
D
militarisme

Slide 37 - Quiz


Welk begrip wordt bedoeld?
A
kinderarbeid
B
militarisme
C
socialisme
D
nationalisme

Slide 38 - Quiz