Grammatica en spelling H4 - les 2 - pilot week

Pak je leesboek!
timer
16:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Pak je leesboek!
timer
16:00

Slide 1 - Slide

Wat hebben we gisteren gedaan?
- Gestart met grammatica en spelling H4
- Komma's, aanhalingstekens en dubbele punt
- Zinnen verbeteren (spelling en leestekens)

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen leestekens (dit was gisteren lastig)
- Zelfstandig werken aan opdracht 5 t/m 8
- Theorie voorzetsels
- Zelfstandige verwerking

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je de komma, de aanhalingstekens en de dubbele punt kunt gebruiken in een zin.

Aan het einde van de les kun je de juiste voorzetsel kiezen en in de zin zetten.

Slide 4 - Slide

Startopdracht
1. Vrijdagmiddag ga ik bungeejumpen zei Robin
2. Sriajna fluisterde ik ben verliefd
3. Heb jij weleens burlende herten gehoord vroeg Wim
4 Kijk uit riep Marcel bij het zebrapad
5. Eten we alweer spruitjes mopperde Shawn
6. Hoeveel doelpunten heeft Messi al gescoord dit seizoen vroeg Mischa

Slide 5 - Slide

Theorie (1): de komma
* Staat tussen twee persoonsvormen:

* Staat tussen delen van een opsomming

* Staat na een naam of uitroep aan het begin van een zin

*Voor doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra 

Slide 6 - Slide

Theorie (2): Aanhalingstekens
Een citaat:
Als je iemands woorden letterlijk weergeeft.

Loïs antwoordde: "Ik vond die film heel erg goed!"

Dan gebruik je aanhalingstekens!

Slide 7 - Slide

Theorie (3): Dubbele punt
* Voor een opsomming

* Voor een citaat

* Voor een uitleg

Slide 8 - Slide

Doen!
Maken opdracht 5 t/m 8 op 
blz. 154 t/m 156

Klaar? Opdracht 9
timer
15:00

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Theorie voorzetsels
Voorzetsels = vz

Op, in, na, bij, voor, tijdens

(denk aan een kast)

Slide 11 - Slide

Herhaling woordsoorten
lw = lidwoord (de/het/een)
zn = zelfstandig naamwoord (alles waar je de/het/een voor kunt zetten)
ww = werkwoord (iets wat je kunt doen)
bn = bijvoeglijk naamwoord (zet iets over het zn)
vr. vnw = vragend voornaamwoord (wie, wat, welke)
aanw. vnw = aanwijzend voornaamwoord (deze, die, dat)

Slide 12 - Slide

Doen!
Maken opdracht 2 en 3 + 6 op blz.  151 en 152

Bij opdracht 6 alleen de woordsoorten die je kent!

Klaar? Nakijken!

Slide 13 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je de komma, de aanhalingstekens en de dubbele punt kunt gebruiken in een zin.

Aan het einde van de les kun je de juiste voorzetsel kiezen en in de zin zetten.

Slide 14 - Slide

Huiswerk
Dinsdag 11 februari:
Zorgen dat je alle opdrachten af hebt!

We herhalen aan het begin van de les de leerstof!!!!

GP GRAMMATICA EN SPELLING H4

Slide 15 - Slide