herhalen Keynesiaans model

 Het Keynesiaans model
Keynesiaans model: 
*vraagmodel, 
*korte termijn, 
*productiecapaciteit staat vast,
*EV bepaalt de economische veranderingen


1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 Het Keynesiaans model
Keynesiaans model: 
*vraagmodel, 
*korte termijn, 
*productiecapaciteit staat vast,
*EV bepaalt de economische veranderingen


Slide 1 - Slide

 Het Keynesiaans model

Kernwoorden:
- Bestedingen / bestedingsevenwicht
- Multiplier
- Inverdien- en uitverdieneffecten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Bestedingen
Uit de kringloop volgt de volgende macro-economische identiteit: Y = C + I + O + E – M.
Oftewel, inkomen is gelijk aan bestedingen (EV).
In het model gaan we uit van een 
gesloten economie, dus: 
Y = EV = C + I + O
Als dit geldt, is er sprake van evenwicht.

Slide 4 - Slide

Consumptiefunctie
De consumptie bestaat uit twee delen:
  • Autonome consumptie: consumptie die onafhankelijk is van het inkomen en er dus altijd is. Dit is C0.(bv 20)
  • Consumptie die afhankelijk is van het besteedbaar inkomen. Dit is het inkomen min de belasting: Y – B. Dit besteedbaar inkomen wordt niet helemaal besteed aan consumptie, want gedeelte wordt gespaard
  • Welke gedeelte van het besteedbaar inkomen wordt besteed, hangt af van de coëfficiënt c (marginale consumptiequote). Als je bijvoorbeeld 80% van je inkomen consumeert, is c = 0,8.
  • Consumptiefunctie wordt dan  C = 0,8(Y-B) + 20

Slide 5 - Slide

Spaarfunctie
De spaarquote geeft aan hoeveel van een inkomen(stijging) er gespaard wordt. 
Hoe meer er van (extra) inkomen geconsumeerd wordt, des te hoger c en dus des te minder er gespaard wordt. 
Dit leidt tot een lagere spaarquote
100% - consumptiequote.
Spaarfunctie  alles wat niet geconsumeerd wordt, wordt gespaard als:
C = 0,8Y + 20 dan is
S = 0,2 Y -20
0,2 = s is de marginale spaarquote

Slide 6 - Slide

Belastingfunctie
Gezinnen moeten eerst belasting betalen, restant kan geconsumeerd/gespaard worden
B = bY + Bo
b = marginale belasting quote
Bo = autonome belasting (die je altijd betaald, bv BTW)

C= c(Y-B) + Co

Slide 7 - Slide

Overheidsbestedingen en investeringen
We gaan er in het model vanuit dat de overheidsbestedingen (O) en de investeringen (I) autonoom zijn, dus niet afhangen van het inkomen.

Slide 8 - Slide

Bestedingen = Effectieve vraag
Uit bovenstaande volgt de bestedingsfunctie: 
EV = C+I+O
EV =c(Y – B) + C0 + I0 + O0

Slide 9 - Slide

Bestedingsevenwicht
Er is sprake van evenwicht op de goederenmarkt als de bestedingen gelijk zijn aan het inkomen, dus Y = EV.

De economie komt altijd 
terug in het evenwicht (Y*).

Slide 10 - Slide

 Stel dat de economie rechts zit van het evenwicht. Er is dan sprake van een negatieve output gap (Y < Y*). De bestedingen (EV) zijn lager dan het potentiële inkomen (laagconjunctuur). Bedrijven blijven met voorraden zitten en verlagen de productie, waardoor 
het inkomen daalt (bijvoorbeeld: 
productie daalt, minder werknemers 
nodig, werkloosheid stijgt, inkomen 
consumenten daalt, waardoor 
nationaal inkomen (Y) daalt).
EV is dan te klein om alle werknemers aan 
het werk te zetten dus 
conjuncturele werkloosheid

Slide 11 - Slide

Evenwicht op de kapitaalmarkt
In dit model betekent evenwicht op de goederenmarkt ook evenwicht op de kapitaalmarkt. 
Aangezien geldt: 
Y = C + B + S 
en 
Y = C + I + O, 
geldt ook (I – S) = (B – O)














Alles wat de particulieren sector ‘overhoudt’ 
(spaarsaldo particuliere sector), 
wordt gebruikt door de overheid om het
overheidstekort aan te vullen. 


Slide 12 - Slide

Multiplier
Als autonome bestedingen of de belastingen stijgen of dalen, heeft dit gevolgen voor de bestedingen (EV) en dus voor het evenwicht op de goederenmarkt. 
Het effect op het inkomen (Y*) is echter groter dan de oorspronkelijke stijging of daling van C0, I0, O0 of B. 
Dit komt door de multiplier

Slide 13 - Slide

Hoe hoger de consumptiequote
des te steiler de EV-lijn 
en des te groter het 
effect van een stijging 
van de autonome 
bestedingen op het 
inkomen.

Slide 14 - Slide

Inverdieneffecten en uitverdieneffecten
Als de overheidsbestedingen of de belastingen stijgen of dalen, zullen de effecten hiervan op de overheidsfinanciën minder groot zijn dan de oorspronkelijke verandering van de overheidsbestedingen of de belastingen.

Slide 15 - Slide

Inverdieneffecten
Inverdieneffecten ontstaan bij stijgende overheidsbestedingen of dalende belastingen.

Stel dat overheid haar bestedingen verhoogt. Hierdoor neemt EV en dus inkomen (Y) toe en hierover moet belasting worden betaald. Door een stijging van het inkomen, zal de consumptie stijgen. Hierdoor stijgt EV en Y weer en zal er opnieuw extra belasting binnenkomen.

Slide 16 - Slide


Een gedeelte van de extra overheidsbestedingen komt dus terug in de vorm van hogere belastingontvangsten.
Voorbeeld:



Dus, er is dan bijvoorbeeld een inverdieneffect van (2 + 0,5 + ...) bijvoorbeeld 3 miljard door een extra overheidsbesteding van 10 miljard.

Slide 17 - Slide

Uitverdieneffecten
Uitverdieneffecten ontstaan bij dalende overheidsbestedingen of stijgende belastingen.
Stel dat overheid haar belastingen verhoogt. Hierdoor neemt de consumptie en dus EV en dus inkomen (Y) af en dalen de belastingontvangsten.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

toepassing
Met behulp van het Keynesiaanse model (rekenkundig en grafisch) kunnen we tenslotte analyseren hoe het inkomen verandert als één van de exogene variabelen verandert:
* verandering van de marginale consumptiequote, 
* toename van de autonome investeringen of autonome consumptie (via toegenomen consumenten- en producentenvertrouwen) 
* een verlaging van de belastingen dan wel een verhoging van de overheidsbestedingen (begrotingsbeleid)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

multipliers afleiden = oplossingsvergelijking

Slide 23 - Slide