This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
1. In de puberteit ontstaan secundaire geslachtsorganen ....
A
door hormonen
B
door ouder worden
C
door medicijnen
D
door groeien
Slide 2 - Quiz
2. Wat is geen secundaire geslachtskenmerk?
A
Schaamhaar
B
Penis
C
Borsten
D
Zware stem
Slide 3 - Quiz
3. Geef aan wat primaire geslachtskenmerken zijn (1 of meer)?
A
Schaamhaar
B
Schaamlippen
C
Teelballen
D
Baardhaar
Slide 4 - Quiz
4. Waar worden de zaadcellen gemaakt?
A
Bij nummer 9 (de balzak)
B
Bij nummer 8 (de teelballen)
C
Bij nummer 5 (de teelballen)
D
Bij nummer 6 (de prostaat)
Slide 5 - Quiz
5. Wat doen de zaadblaasjes en prostaat?
A
Maken zaadcellen
B
Slaan zaadcellen op
C
Voegen vocht toe bij de zaadcellen
D
Maken zaadcellen dood
Slide 6 - Quiz
6. Welke nummer is de baarmoedermond ?
A
Nummer 10
B
Nummer 8
C
Nummer 7
D
Nummer 1
Slide 7 - Quiz
7. Waar worden bij de vrouw de eicellen gerijpt en vrij gegeven?
Slide 8 - Open question
8. Waar nestelt zich het bevruchte eitje?
A
Nr 9: in de eileider
B
Nr 6: in de baarmoeder
C
Nr 1: in de vagina
D
Nr 8: in de wand van de baarmoeder
Slide 9 - Quiz
9. Op welke dag in de menstruatiecyclus vindt ongeveer de ovulatie plaats?
A
Dag 14
B
Dag 28
C
Dag 1
D
Dag 7
Slide 10 - Quiz
10. Hoeveel dagen duurt gemiddeld de menstruatiecyclus?
A
16 dagen
B
20 dagen
C
28 dagen
D
40 dagen
Slide 11 - Quiz
11. Hoe noem je de ovulatie ook wel?
Slide 12 - Open question
12. Wat is waar over vruchtbaarheid?
A
Mannen kunnen hun hele leven vruchtbaar blijven
B
Vrouwen zijn hun hele leven vruchtbaar
C
Zowel mannen als vrouwen zijn hun hele leven vruchtbaar
D
Mannen en vrouwen zijn rond hun 50 levensjaar niet meer vruchtbaar
Slide 13 - Quiz
13. Een baby in de buik zit vast aan moeder, door deze binding gaan bijvoorbeeld zuurstof en voedingstoffen. Door middel van wat zitten baby en moeder aan elkaar vast?
Slide 14 - Open question
14. Na de bevruchting verandert de bevruchte eicel in 5 tot 7 dagen in een ???, deze nestelt dan in het baarmoederwand en groeit verder. Wat moet er bij '???" staan?
Slide 15 - Open question
15. Wat is een foetus?
A
Een pasgeboren kindje
B
Het kindje is 13 weken in de buik van moeder
C
Het kindje is 1 week in de buik van moeder
D
Na de geboorte als het kindje 10 weken is
Slide 16 - Quiz
16. De bevalling bestaat uit 3 tot 4 fases. Welke 3 zijn de belangrijkste? en leg per fase kort uit wat er gebeurt.
Slide 17 - Open question
17. Welke voorbehoedsmiddel(len) helpen niet tegen soa's?
A
Condoom
B
Vrouwencondoom
C
Spiraaltje
D
De pil
Slide 18 - Quiz
18. Welke anticonceptie middel zie je in het plaatjes?
Slide 19 - Open question
19. Hiv/aids is een ernstige ziekte, tegenwoordig zijn er HIV-remmers beschikbaar, dit zorgt ervoor voor een langere levensduur. Wat doet HIV/Aids met het lichaam?
A
Ze vallen de witte bloedcellen aan, hierdoor wordt je afweer verzwakt
B
Ze vallen de rode bloedcellen aan en hierdoor kan er geen zuurstof meer naar de organen toe
C
Ze zorgen voor een hoge bloeddruk, uiteindelijk kan dat hart- en vaatziekten opleveren
D
Ze maken antistoffen aan voor bloed, hierdoor kan je bloed gaan klonteren en verstopping opleveren