Bijvoeglijke bijzin bedrijvende en lijdende vorm

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
Je kijkt terug op de bijvoeglijke bepaling en bijzin en het betrekkelijk voornaamwoord
Je kent de bedrijvende en de lijdende vorm

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke bepaling
Wat is de bijvoeglijke bepaling in de volgende zin:
Maarten heeft een nieuwe fiets gekregen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions


Er wordt je regelmatig een vraag ter bevestiging gesteld.
Welk zinsdeel is je?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Leerlingen die goed hun opdrachten maken, werken zorgvuldig aan hun taalvaardigheid.
A
Leerlingen die goed hun opdrachten maken (o) | werken (pv/wg) | zorgvuldig (lv) | aan hun taalvaardigheid (bwb)
B
Leerlingen die goed hun opdrachten maken (o) | werken (pv/wg) | zorgvuldig (bwb) | aan hun taalvaardigheid (vzv)
C
Leerlingen die goed hun opdrachten maken (o) | werken (pv/ng) | zorgvuldig (bwb) | aan hun taalvaardigheid (bwb)
D
Leerlingen die goed hun opdrachten maken (o) | werken (pv/wg) | zorgvuldig (bwb) | aan hun taalvaardigheid (lv)

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Het vermaledijde coronavirus veroorzaakt heel wat overlast, wat langdurige gevolgen zal hebben voor mensen die ondernemer zijn.
Wat is juist?
A
vermaledijde, wat (1e), langdurige: bijvoeglijke naamwoorden
B
eerste wat is een bijvoeglijke bepaling, tweede was is een betrekkelijk voornaamwoord
C
wat is beide keren een betrekkelijk voornaamwoord
D
tweede 'wat' en 'die' zijn betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een bijvoeglijke bepaling?

  1. Het geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord;
  2. Het is meestal een eigenschap of een toestand;
  3. Het is meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord;
  4. Het is altijd onderdeel van een ander zinsdeel (en dus nooit een eigen zinsdeel)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is een bijvoeglijke bepaling?

  1. Het geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord;
  2. Het is meestal een eigenschap of een toestand;
  3. Het is meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord;
  4. Het is altijd onderdeel van een ander zinsdeel (en dus nooit een eigen zinsdeel)
De hele klas luisterde geboeid naar de goede uitleg van de docent.

Mijn lessen deel ik met mijn fantastische leerlingen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke bepaling als bijzin

Als de bijvoeglijke bepaling een eigen persoonsvorm heeft, noem je het een bijvoeglijke bijzin.

De leerling die daar zit, heeft zijn huiswerk foutloos gemaakt.

Door het coronavirus zag Antoinette haar zoon, die in Amerika woont, maar liefst 6 maanden niet.

Het boek dat daar ligt, is heel populair.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke bepaling als bijzin

Als de bijvoeglijke bepaling een eigen persoonsvorm heeft, noem je het een bijvoeglijke bijzin.

De leerling die daar zit, heeft zijn huiswerk foutloos gemaakt.

Door het coronavirus zag Antoinette haar zoon, die in Amerika woont, maar liefst 6 maanden niet.

Het boek dat daar ligt, is heel populair.
Wat valt op?

Bijvoeglijke bijzin begint in het Nederlands altijd met een betrekkelijk voornaamwoord 
(in tegenstelling tot het Engels: 
The man (that) I saw, is old / The man whose bike was stolen, went to the police)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Wat valt je op?

De jongens drinken limonade.


De limonade wordt door de jongens gedronken.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het eind van deze les:
  •  kan je benoemen of een zin in de lijdende of bedrijvende vorm staat.
  • plus: kan je een zin omzetten van een bedrijvende vorm naar een lijdende vorm.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Onderwerp is

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp is

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Jara| laat | de hond | uit
  • Jara is het onderwerp
  • Jara doet iets in deze zin: Ze laat de hond uit
  • Bedrijvend of actief


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

De hond | wordt | door Jara |uitgelaten

  • De hond is het onderwerp
  • De hond doet niets in deze zin: Hij wordt uitgelaten
  • Lijdend of passief

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Log in op LessonUp


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Een taart wordt door mij gebakken.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Ik geef mijn moeder bloemen.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De kat vangt een muis.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De boom wordt door mij nagetekend.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Ik steek een kaars aan.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Stappenplan:
Een zin van de bedrijvende vorm in de lijdende vorm zetten
1. Het lijdend voorwerp  wordt het onderwerp .
2. Het onderwerp wordt  voorafgegaan door het woord ‘door’.
3. Er komt een vorm van het werkwoord 'worden' of 'zijn' te staan (drinken —> wordt gedronken) (hebben  —> zijn)
4. Een zin staat in de bedrijvende vorm als het onderwerp iets doet (De leerling maakt de toets)
5. Een zin staat in de lijdende vorm als er iets met het onderwerp wordt gedaan (De toets wordt gemaakt door de leerling)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Maak lijdende zinnen van de volgende zinnen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Juf Gerritje koopt een computer.

Slide 27 - Open question

De bedrijvende (actieve vorm). In deze zin staat een werkwoordelijk gezegde (koopt), een onderwerp (Juf Gerritje) en een lijdend voorwerp (een computer).
Meester Maarten wast de auto.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Giel verkoopt de stoelen.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Ik snap het verschil tussen een bedrijvende zin en een lijdende zin?
A
Ja
B
Nee, ik zou graag nog extra uitleg willen

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht
  • Maken opdracht 5, 6 en 7 blz. 114 tot en met 116

Slide 31 - Slide

This item has no instructions