Opdracht 9
b) 1. Elke dorp had een kerk en een priester
2. Kinderen werden bij hun geboorte gedoopt.
3. Mensen trouwde in de kerk.
4. Doden werden begraven bij de kerk .
5. Mensen luisterde goed naar de geestelijken.
6. Mensen gingen iedere zondag naar de kerk.