repetitio - anafoor - tricolon - climax - anticlimax
1. Ik voelde me ziek, zwak en misselijk.
2. Eerst woonde ik in een villa, daarna in een huis en nu in een appartement.
3. Als je de toetsstof wilt kennen, moet je leren, leren en nog eens leren.
4. Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets.
5. Ze was een het huilen, nee aan het janken, nee zelfs aan het krijsen toen ze het slechte nieuws hoorde.