H.3b: Verwijswoorden

H.3b: Verwijswoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H.3b: Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Huiswerk bespreken
Het huiswerk was:


3A: Een tweede taal vergroot je wereld, blz. 44

Leren: HB blz. 24-25
Maken: opdr. 4 t/m 9

































Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Even terug naar de vorige les...

  • Wat zijn is meertaligheid ook alweer?
  • Wat is het verschil tussen een vreemde taal en je moedertaal?

Slide 5 - Slide

H.3b: Verwijswoorden

Slide 6 - Slide

Wat weet je al?

Slide 7 - Slide

Wat zijn verwijswoorden, denk je? Een voorbeeld mag ook!

Slide 8 - Mind map

Theorie

Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar eerder 
(of heel soms later) genoemde woorden. 

Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'.


De jeugdvereniging (v) heeft veel te danken aan haar leden.
De gemeenteraad (m) neemt zijn verantwoordelijkheid.
In het woordenboek staat bij zelfstandige naamwoorden die alleen mannelijk zijn een (m), bij woorden die alleen vrouwelijk zijn een (v). Staat er niets achter dan is het woord zowel mannelijk als vrouwelijk.

Andere verwijswoorden zijn: die, dat, deze, dit, wat, wie.

Voorbeelden:

Waar is mijn fiets (m)? Die staat buiten.
Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.
Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.
De jongen met wie zij zit te kletsen.
Het hoogste wat ik kan bereiken, is een derde plaats.
Op alles wat ik doe, heeft hij commentaar.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden:

Dit lokaal is van meneer De Rooij. Hij is pauze aan het houden.
Marieke houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.
Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.
De taxichauffeur is erg zuinig op zijn auto.
Oma vertelt haar kleinkinderen graag over vroeger.
De verwijswoorden 'zijn' en 'haar' kunnen ook verwijzen naar andere zelfstandige naamwoorden. 'Zijn' verwijst naar mannelijke woorden en 'haar' naar vrouwelijke woorden.

Voorbeelden:

Dit lokaal is van meneer De Rooij. Hij is pauze aan het houden.

Marieke houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.

Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.

De taxichauffeur is erg zuinig op zijn auto.

Oma vertelt haar kleinkinderen graag over vroeger.



Slide 10 - Slide

Andere verwijswoorden zijn: 
die, dat, deze, dit, wat, wie, haar, zijn, hun, daar, hiermee etc. 

Voorbeelden:

  • Waar is mijn fiets (m)? Die staat buiten.
  • Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.
  • Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.
  • De jongen met wie zij zit te kletsen.
  • De man fietst op zijn fiets. 
  • Ik was in Hilversum, daar regende het. 


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
timer
0:45
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 20 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ erg leuk 
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
wat

Slide 21 - Drag question

Aan de slag
Wat

Maak je huiswerkopdrachten van deze week

Hoe
Eerste 10 minuten individueel, in stilte.
Als de timer afgelopen is mag je zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw

Hulp nodig? 
Steek je vinger op, dan kom ik langs.


Klaar?
Ga dan lezen in je leesboek


timer
10:00

Slide 22 - Slide