JCD1 Marketing les 6

Marketing les 6
1 / 39
next
Slide 1: Slide
MarketingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Marketing les 6

Slide 1 - Slide

6 p's

Slide 2 - Slide

Marketingmix
  •  = ideale combinatie van 6 P’s voor jouw doelgroep.
  •  De marketingmix is samenhangend/consistent zodat ze elkaar onderling versterken

Slide 3 - Slide

P van Product

Slide 4 - Slide

Wat is een product =
 geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst waarmee je in een specifieke behoeft kan voorzien

Slide 5 - Slide

Wensen & behoeften
Met jouw product/merk wil je tegemoet komen
aan de wensen en behoeften van de markt
= Marketing

Slide 6 - Slide

Dienstencontinuüm

Slide 7 - Slide

Kenmerken van producten

Fysieke eigenschappen  --> tastbare eigenschappen (kleur, afmeting, materiaal etc)

Symbolische eigenschappen --> niet-tastbare eigenschappen ( status, merk, kwaliteit etc)



 

Slide 8 - Slide

Gaat het hier om een product of een dienst?
PRODUCT
DIENSTEN
Inschrijving sportschool
Sportschoenen
Trainingspak
Sporttas
Huur squashracket
Huur kluisje

Slide 9 - Drag question

kenmerken dienst
  • Niet Tastbaar  -->  geen fysieke eigenschappen
  • Vergankelijkheid  -->  houdt op te bestaan
  • Moeilijk te standaardiseren -->  ontvanger & uitvoerder
  • Productie en consumptie vallen samen  --> opslag niet mogelijk
  • Personeel  --> altijd nodig bij leveren van dienst, van grote invloed op de dienst.





Slide 10 - Slide

Wat is geen dienst?
A
Knipbeurt bij de kapper
B
bioscoopbezoek
C
economie les
D
een pan soep voor je oma

Slide 11 - Quiz

Anders dan bij producten kunnen diensten NIET op voorraad worden geproduceerd. Van welk kenmerk van een dienst is in dit geval sprake?

A
Ontastbaar
B
Vergankelijk
C
Interactieve consumptie
D
Heterogeen

Slide 12 - Quiz

Wat is een dienst?
A
Een tastbaar product dat iemand wil kopen.
B
Een persoon die behoefte heeft aan iets.
C
Een niet-tastbaar product dat iemand wil kopen.
D
Een tastbaar product dat je via internet koopt.

Slide 13 - Quiz

Wie gebruikt de producten? (Doelgroep)
  • Consumptiegoederen = Goederen die door finale afnemers (consumenten) worden verbruikt/gebruikt

  • Industriële goederen = Goederen gebruikt in een productiehuishouding



Slide 14 - Slide

Wat is geen dienst?
A
Rijles
B
Tandarts
C
Auto
D
Autoverzekering

Slide 15 - Quiz

P van Productmix
De inzet, combinatie en afstemming van de productinstrumenten ten behoeve van een specifieke doelgroep door een bepaalde organisatie.

Slide 16 - Slide

Productmix
De productmix bestaat uit:

1. Fysiek product
2. Assortiment
3. Merk
4. Verpakking
5. Service en garantie
6. Kwaliteit

Slide 17 - Slide

Productmix --> consistentie (samenhang)

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

Merk 
= Herkenningsteken van een product. Het bestaat uit een naam, symbool of combinatie hiervan.

Functies van merk:
  • Herkenbaarheid van het product
  • Onderscheiden van concurrenten
  • Bepaalde waarde toekennen

 

Slide 20 - Slide

Coca cola door de jaren heen

Slide 21 - Slide

Logo
= symbool of beeldmerk  --> zorgen voor herkenbaarheid & onderscheiding met concurrenten

Eisen:
Origineel  --> niet lijken op bestaande logo’s
Herkenbaar -->  merk herkennen aan logo
Functioneel -->  past bij product en doelgroep
Duurzaam -->  lastig om logo te veranderen dus logo moet “tijdloos” zijn.

Slide 22 - Slide

Van welk merk is dit logo?
A
Starbucks
B
KFC
C
Reddit
D
Oxxio

Slide 23 - Quiz

Van welke merk is dit logo?
A
Ferrari
B
Porsche
C
Masserati
D
Volvo

Slide 24 - Quiz

Van welke bank is dit logo?
A
Rabobank
B
SNS bank
C
ING
D
ABN-AMRO

Slide 25 - Quiz

Indeling van merken
Naar eigenaar van het merk:


F-merk = fabrikanten merken (bijv merken van Unilever)

  

Slide 26 - Slide

Indeling van merken
Naar eigenaar van het merk:


D-merk = distribuanten merken (eigen merken)
  

Slide 27 - Slide

Fabrikantenmerken
Binnen fabrikantenmerken maak je onderscheid tussen:

Slide 28 - Slide

Fabrikantenmerk
A - merk:
  •  Grote naamsbekend (veel reclame-activiteiten)
  •  Overal verkrijgbaar
  •  Imago van Kwaliteit, status, en zekerheid
  •  Relatief hoge prijs
 
bijv: Heineken, Coca Cola, Unox, Campina, Becel


Slide 29 - Slide

Fabrikantenmerk
B - merk:
  •  Minder grote naamsbekend (minder reclame-activiteiten)
  •  Op minder plaatsen verkrijgbaar
  •  Kwaliteit doorgaans goed, maar lagere status
  •  Prijs lager dan van A-merk

 bijv: First Choice Cola, Hertog Jan bier



Slide 30 - Slide

Fabrikantenmerk
C - merk:
  •  Kleine naamsbekend (vrijwel geen reclame-activiteiten)
  •  Verkrijgbaar bij enkele verkooppunten
  •  Kwaliteit duidelijk minder, geeft weinig status en zekerheid
  •  Prijs lager dan van A-merk en B-merken

bijv: Freeway Cola, Schültenbrau bier

Slide 31 - Slide

Zullen fabrikanten zowel A en B merken maken? Of alleen A of B merken?
En waarom?

Slide 32 - Open question

Zullen fabrikanten zowel A en B merken maken? Of alleen A of B merken en waarom?
Bedrijven zullen A en B merken maken zodat ze meer doelgroepen (klanten) kunnen bereiken.

Slide 33 - Slide

Fabrikantenmerken
Paraplumerk
= Meerdere producten van hetzelfde bedrijf hebben dezelfde naam --> alle producten hebben dezelfde merknaam

 Bijv: Philips, Sony, Apple, Google

Slide 34 - Slide

Wat is een voordeel en een nadeel van een paraplumerk?

Slide 35 - Open question

paraplumerk
Voordeel: je maakt alleen reclame voor de naam en alle producten profiteren hiervan 

Nadeel: als er een product negatief in het nieuws komt, dan treft dat alle producten met die naam 

Slide 36 - Slide

Fabrikantenmerken
Individueel merk / Merkenparaplu
= Een bedrijf dat producten onder verschillende merken uitbrengt
Bijv: Unilever

  • Aparte doelgroepbenadering

Slide 37 - Slide

Distribuantenmerken
Eigen merken/ huismerken/ Private label

Functie:
  • Onderscheiden van de concurrentie
  • Hogere brutowinstmarge

Slide 38 - Slide

Volgende week maandag....
Toets over alle lessen....

Slide 39 - Slide