Engels Vervolg A1, thema 4, H1 woorden en uitdrukkingen (deel 1)

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 4

Thema 4

Gezondheid en leefstijl 

Hoofdstuk 1

kijken en luisteren

Doel van de les

Je leert woorden en zinnen waarmee je leert iets over je gezondheid en vrijetijd te zeggen. 

Welke lichaamsdelen kan jij in het Engels schrijven?

Welke Engelse zin kan jij bij dit plaatje bedenken?

Woordblok 1A

stepped - stapte

fell- viel

move - bewegen

knee - knie

hurts - doet pijn

much - erg / veel

bigger than - groter dan

pain - pijn

anywhere else - ergens anders

only - alleen

dizzy - duizelig

stay - blijf

some water - wat water

headteacher - schooldirecteur

take you to - je brengen naar

doctor - dokter

soon - snel / gauw

important - belangrijk

match - wedstrijd

June - juni

Wat betekent het woord 'dizzy'

1. pijn
2. duizelig
3. koorts
4. erg

Wat betekent het woord 'vaak'

1. often
2. too
3. because
4. look

Maak een Engelse zin met de volgende woorden: hurts - knee

Uitdrukkingenblok 1

What happend?

She stepped on the ball.

And then she fell.

Can you help me, please?

I think I broke my leg.

There is something wrong with..

I don't feel well.

I feel really dizzy.

Please, stay calm.

Would you like some water?

No, thanks.

I am going to call the headteacher.

Let me help you.

I hope so too.

Let's go. 

Wat is er gebeurt in dit verhaal?

Wie wordt er gebeld?

Vertaal de zin 'I think I broke my leg'.

Vertaal de zin 'I am going to calle the headteacher'.

Vertaal de zin 'Ik ben erg duizelig'.

Uitlegblok - verleden tijd (1)

De verleden tijd kun je in het Engels op twee manieren maken:

1. Er komt -ed achter het werkwoord.

Tegenwoordige tijd	Verleden tijd
play	play ed	I played videogames yesterday.
talk	talk ed	They talked about football last night .
watch	watch ed	We watched a film on Sunday evening.

Uitlegblok - verleden tijd (2)

De verleden tijd kun je in het Engels op twee manieren maken:

2. Sommige werkwoorden krijgen een hele andere vorm. 

Tegenwoordige tijd	Verleden tijd
make	made	Dad made a nice salad yesterday.
buy	bought	He bought new running shoes in June.
go	went	Johnny went home five minutes ago.

Schrijf de verleden tijd van: make

Schrijf de verleden tijd van: watch

Schrijf de verleden tijd van: do

He....much too late.

1. bought
2. played
3. woke up
4. made

He....a smoothie in the kitchen.

1. made
2. did
3. bought
4. play

Aan de slag!

Luisteroefeningen: opdracht 2-6

Zelfstandig maken: opdracht 1-3-4-7-8-9-10-11-12-13-14