H4 jong en oud H5 t/m H8 en elasticiteiten

Bij de AOW wordt gebruik gemaakt van het
A
Kapitaaldekkingsstelsel
B
Omslagstelsel
C
Premiedekkingsstelsel
D
Geld van de ouderen
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bij de AOW wordt gebruik gemaakt van het
A
Kapitaaldekkingsstelsel
B
Omslagstelsel
C
Premiedekkingsstelsel
D
Geld van de ouderen

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Bij consumptie is altijd sprake van ruilen over tijd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Als je consumeert besteed je nu en is er geen sprake van het uitstellen van consumptie.

Bron: LWEO, Jong en oud 5e druk.
Voor wie is het verstandig om een hoger eigen risico te nemen.
A
Voor een oude vrouw met gezondheidsklachten
B
Voor een jonge gast die kerngezond is.
C
Voor iemand die regelmatig ziek is.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

particuliere verzekeringen
collectieve verzekeringen
Sleep de verzekeringen naar de juiste kolom.
reisverzekering
WW
inboedelverzekering
AOW
wettelijke aansprakelijkheid verzekering (WA)

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Welke formule gebruiken we om de koopkracht indexcijfer uit te rekenen?
A
RIC = NIC : PIC
B
RIC = (PIC : NIC) x 100%
C
RIC = (NIC : PIC) x 100
D
RIC = (NIC : PIC) x 100%

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De AOW is een ...
A
volksverzekering.
B
werknemersverzekering.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent asymetrische informatie voor de verzekeringsmaatschappij?
A
B
Je beschikt allebei niet over de juiste informatie
C
Verzekeraar heeft andere informatie dan verzekerde
D
Verzekerde is iemand anders dan de verzekeringsnemer

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Collectieve verzekeringen zijn ........................, particulieren verzekeringen zijn meestal .....................
Mensen die zich verzekeren zijn .......................... hiermee doen ze aan .......................... 
Als de premie niet voor iedere verzekerde gelijk is doet de verzekeraar aan ..............................
risicospreiding
verplicht
risico-avers
niet verplicht
premiedifferentiatie

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Wat zou een oplossing zijn voor averechtse selectie? Noem er twee.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

In Nederland is de inflatie 14%. De lonen zijn gemiddeld 5% gestegen. Hoeveel is je reëele koopkracht gestegen of gedaald? Gebruik de uitgebreide berekening.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Welke kenmerken horen bij aandelen en welke bij obligaties?
timer
0:30
Aandelen
Obligaties
Hoog risico
Laag rendement
Laag risico
Hoog rendement
Dividend
Rente

Slide 13 - Drag question

We gaan door met de quizvragen. Let op, het is een sleepvraag - je moet de juiste kenmerken naar het goede begrip slepen (2 kenmerken per begrip).

Aandelen hebben een hoger risico maar leveren vaak een hoger rendement dan de minder risicovolle obligaties!
De overheidsschuld is een
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions


Is hier sprake van intertemporele ruil?
A
Nee, want er wordt hier geen geld geruild over de tijd.
B
Nee, er wordt hier alleen naar de consumenten kant gekeken -> geen handel.
C
Ja, op puntA is er de mogelijk om te handelen met je geld als consument
D
Ja, want op puntA is het mogelijk om de consumptie te ruilen over de tijd.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke van de 2 is er sprake van ruilen over tijd?

Kapitaaldekkingsstelsel of omslagstelsel?
A
Kapitaaldekkingsstelsel
B
Omslagstelsel
C
Beide
D
Geen van beiden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de formule van elasticiteit?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

De prijsstijging is 8%
De vraagdaling is 2,5%
Bereken de elasticiteit in 2 decimalen

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Youd = 10.000, Qoud = 60.000
Ynieuw = 12.000, Qnieuw = 64.640
Hoe groot is de inkomenselasticiteit?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Inkomenselasticiteit
Luxe goederen
Inferieurie goederen
Indifferente goederen
Noodzakelijke goederen

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

complementair goed
substitutie goed
kruislingse elasticiteit onder de nul
kruislingse elasticiteit boven de nul 

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

De elasticiteit is -1,5. Wat gebeurd er als de prijs stijgt?
De elasticiteit is 0,5. Wat gebeurd er als de prijs stijgt?
De elasticiteit is -1,5. Wat gebeurd er als de prijs daalt?
De elasticiteit is 0,5. Wat gebeurd er als de prijs daalt?
Omzet stijgt
Omzet daalt 

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions