- Let hierbij wat de schrijver zegt in de tekst. Meestal gaat het over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de schrijver over …?’ en ‘Wat wordt er duidelijk gemaakt in alinea …?’.
- Ook wordt er vaak gevraagd naar de toon van de schrijver. Dit is veel gevoelsmatig, maar woorden kunnen ook wijzen op een kritische toon of een sarcastische toon.
- Zorg dat je alle woorden uit de vraag en antwoordmogelijkheden snapt.
- Maak onderscheid tussen positieve (+), negatieve (-) en neutrale (+-) antwoorden.
- Bekijk de overgebleven antwoorden nauwkeurig en bekijk of ze overeenkomen met de (toon van de) tekst.
- Ga op zoek naar het verschil tussen twee op elkaar lijkende antwoordmogelijkheden.
- Als je het niet weet: Geef het antwoord dat het meest overeenkomt met de inhoud, toon of hoofdgedachte van de tekst.
- Lees ook de zinnen voor en na de passage waarover de tekst gaat.