Taalverzorging 2 en 3

Taalverzorging
Je kunt onderstaande zinsdelen benoemen:

- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp


1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Taalverzorging
Je kunt onderstaande zinsdelen benoemen:

- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp


Slide 1 - Slide

Je herkent de werkwoorden in een zin. 


Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
 
2. De tijd in de zin veranderen

3. Het aantal in de zin veranderen

Ik loop naar school. 

Loop ik naar school?

Ik liep naar school.

Wij liepen naar school. 




Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Gaan jullie morgen naar de bioscoop?
A
jullie
B
bioscoop
C
Gaan

Slide 5 - Quiz

Heel werkwoord
Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud en eindigen meestal op een -n

Bijvoorbeeld: lopen, fietsen, slapen, eten

Slide 6 - Slide

Wat is in de onderstaande zin het hele werkwoord?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
het publiek
D
de huldiging

Slide 7 - Quiz

Wat is het hele werkwoord in de onderstaande zin?

Zal Max Verstappen de volgende race ook winnen?
A
Zal
B
Max Verstappen
C
winnen
D
de volgende race

Slide 8 - Quiz

Het voltooid deelwoord

instructiefilmpje

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 11 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 12 - Quiz

Welke zinsdelen ken je allemaal?

Slide 13 - Mind map

Zinsdelen

1. persoonsvorm
2. werkwoordelijk gezegde
3. onderwerp

Slide 14 - Slide

Wat weet je over de persoonsvorm?

Slide 15 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?

Slide 17 - Open question

Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 18 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 20 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
ww gezegde
onderwerp
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 21 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
ww gezegde
onderwerp
Zin:
Met wie
gaan
Kim en Daniël
in het bos
wandelen? 

Slide 22 - Drag question

OPDRACHT 
taalverzorging 2 en 3

Ga naar Peppels.net
- Ga verder aan module 2 van taalverzorging
- Daarna starten met module 3 taalverzorging

Maak de opdrachten in het online boek.

Slide 23 - Slide