This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Past simple & past continuous
2Havo
Slide 1 - Slide
What to do?
In deze les leer je het verschil tussen de past simple en de past continuous. Daarnaast leer je ook hoe je ze moet gebruiken in een zin.
Slide 2 - Slide
When do you use the past simple?
A
Als een handeling of een gebeurtenis in het verleden is afgerond.
B
Voor een gewoonte in het verleden.
C
All of the above.
Slide 3 - Quiz
When do you use the past continuous?
A
Iets was aan de gang op een bepaald moment in het verleden.
B
Iets was aan de gang in het verleden en werd onderbroken.
C
All of the above.
Slide 4 - Quiz
Op een tijdlijn.
Slide 5 - Slide
De lange actie - was having a shower
werd onderbroken door de korte actie - rangin de verleden tijd.
Past continuous = lange actie
(was/were + ww+ing)
Past simple = korte actie
(ww+-ed / onregelmatig ww)
Let's practice!
Slide 6 - Slide
When the postman ___ (arrive), my dad ___ (have) a shower.
A
arrived, had
B
arrived, was having
C
was arriving, was having
D
was arriving, had
Slide 7 - Quiz
lange actie (gele lijn op de tijdlijn): was having
korte actie (rode streep): arrived
Een douche nemen duurt langer dan ergens arriveren.
Slide 8 - Slide
I ___ (go) to the doctor 2 days ago, because I ___ (have) a terrible headache.
A
went, had
B
went, was having
C
was going, was having
D
was going, had
Slide 9 - Quiz
lange actie (gele lijn op de tijdlijn): was having
korte actie (rode streep): went
Toen je naar de dokter ging, had je nog steeds hoofdpijn.
Slide 10 - Slide
He ___ (miss) the train, because he ___ (talk) to his friends.
A
missed, talked
B
missed, was talking
C
was missing, was talking
D
was missing, talked
Slide 11 - Quiz
lange actie (gele lijn op de tijdlijn): was talking
korte actie (rode streep): missed
De trein missen is korte actie, terwijl praten met je vrienden de lange actie is. Want door het kletsen kom je er te laat achter dat de trein al weg is...
Slide 12 - Slide
The children ___ (plant) a tree when their mum ___ (call) them.
A
planted, called
B
planted, was calling
C
were planting, was calling
D
were planting, called
Slide 13 - Quiz
lange actie (gele lijn op de tijdlijn): were planting
korte actie (rode streep): called
De kinderen waren een tijdje bezig met het planten van de boom, toen hun moeder hun riep.
Slide 14 - Slide
Past simple & past continuous
Ga nu verder oefenen met deze grammatica regel in je boek op blz. 74: opdracht 5 + 6
Wil je nog meer uitleg en/of meer oefenen? Check de links die op Teams staat voor een extra uitlegvideo en/of websites om mee te oefenen.