This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
VERKLEINWOORDEN
Hoe maak je die?
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Lesdoel:
- Aan het einde van de les weet je hoe je de meeste woorden moet verkleinen
- je kunt de regels van het verkleinen toepassen
- je hebt geoefend met de uitzonderingen
Slide 3 - Slide
De regels voor het verkleinen:
Eindigt een woord op d of t,
dan komt er 'je' achter
paardje
kastje
Slide 4 - Slide
daarnaast:
eindigt een woord op
a, o of u
dan verdubbelt de laatste klinker
en komt er -tje achter
pizzaatje
autootje
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. - Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. - Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben: -je, -tje, -etje, -pje, -kje
Slide 7 - Slide
Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. - Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. - Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben: -je, -tje, -etje, -pje, -kje
Slide 8 - Slide
Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
Slide 9 - Drag question
Verkleinwoorden
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje
Slide 10 - Quiz
Verkleinwoord. Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje
Slide 11 - Quiz
Verkleinwoorden Wat is juist ?
A
vitaminetje
B
vitamientje
C
vitaminetje
D
vitaminnetje
Slide 12 - Quiz
verkleinwoorden
1. stemmetje is het verkleinwoord van stem. 2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed
2 = niet goed
B
1= niet goed
2 = goed
C
1 = goed
2 = goed
D
1 =niet goed
2 = niet goed
Slide 13 - Quiz
Verkleinwoord. Wat is het verkleinwoord van de kano?