Klas 2: Woordenschat : voor- en achtervoegsels

Voorvoegsels en achtervoegsels
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 1 - Slide

Deze les
Opdracht woordenschat
Uitleg voor- en achtervoegsels
Maak aantekeningen tijdens de uitleg!

Slide 2 - Slide

Verbind de grondwoorden met het passende voor- of achtervoegsel
a
her
vol
on
aller
liefde
kennen
beste
eerlijk
sociaal

Slide 3 - Drag question

Betekenis

Door een voor- of achtervoegsel verandert de betekenis van een woord.



Het einde van de film is prachtig.

De docent kan eindeloos doorzeuren over mijn punt.


Slide 4 - Slide

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 5 - Slide

Woorden met voorvoegsel


Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Slide 6 - Slide

Veelvoorkomende voorvoegsels (uit je hoofd leren)
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antipathie

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 7 - Slide

Achtervoegsels
Door het achtervoegsel kan de betekenis van het woord veranderen. 

Slide 8 - Slide

Voorbeelden (niet opschrijven) 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 9 - Slide

Betekenis achtervoegsels
(uit je hoofd leren!)


-loos: waardeloos = zonder waarde
-vol: smaakvol = met veel smaak
-lijks: wekelijks = elke week

Slide 10 - Slide

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 13 - Quiz

uit te klappen
(schrijf een woord met achtervoegsel)

Slide 14 - Open question

te betalen
(schrijf een woord met achtervoegsel)

Slide 15 - Open question

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 16 - Quiz


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 17 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 18 - Quiz

iemand die lui is
(woord + achtervoegsel)

Slide 19 - Open question

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 20 - Quiz


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 21 - Quiz


een aankoop waarover de achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 22 - Quiz

Klaar.  
Chromebook dicht. Boek open. Maak woordenschat H4: opdracht 1 (blz. 102)


Slide 23 - Slide