Signaalwoorden

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden

Slide 1 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 2 - Slide

Verandering in tijd
destijds, à l'époque
oorspronkelijk, à l'origine
vanaf, à partir de
vandaag de dag, aujourd'hui
vroeger, autrefois
voorheen, avant

Slide 3 - Slide

eerst, d'abord
tegenwoordig, de nos jours
sinds, depuis
vervolgens, ensuite
en toen, et puis
gisteren, hier

Slide 4 - Slide

toen / zodra, lorsque
nu, maintenant
tijdens, pendant
toen, puis
altijd / nog steeds, toujours
wanneer, quand

Slide 5 - Slide

Opsomming
net als, ainsi que
ook, aussi / également
ten eerste, d'abord
en dan nog iets, d'ailleurs
enerzijds, anderzijds, d'une part ... d'autre part
op dezelfde manier, de même


Slide 6 - Slide

bovendien, en outre / en plus
ten slotte, enfin
vervolgens, ensuite / puis
en toen, et puis
zelfs, même
overigens, sinon


Slide 7 - Slide

Tegenstelling
toch, malgré tout
terwijl, alors que
hoewel, bien que
eigenlijk, in feite,  en fait
maar, mais
daarentegen, au contraire
desalniettemin, cependant

Slide 8 - Slide

omgekeerd, à l'inverse
uiteraard, bien sûr
in tegenstelling tot, contrairement
integendeel, en contrepartie
ondanks, malgré
zelfs als,  même si

Slide 9 - Slide

daarentegen, par contre / par ailleurs
de tegenstelling, le paradoxe
toch, pourtant / quand même
terwijl, tout en

Slide 10 - Slide

Oorzaak
door / vanwege, en raison de
want, car
aangezien, puisque
vooral, surtout
omdat, parce que / comme
het is daarom, c'est pour cela
het is daarom, c'est pourquoi


Slide 11 - Slide

Gevolg
zo / op die manier, ainsi
daaruit volgt dat, il en résulte que
het resultaat, le résultat
als gevolg, par conséquent

Slide 12 - Slide

Doel
opdat, afin de / pour que
het doel, le but / l'objectif
zonder dat, sans que
opdat, de / en sorte que
om te, pour + heel werkwoord


Slide 13 - Slide


Voorbeeld/ toelichting
zo, ainsi
zoals, comme
bijvoorbeeld, par exemple

Slide 14 - Slide

Voorwaarde
op voorwaarde dat, à condition que
wanneer, quand
dankzij, grace à
ondanks, malgré
zo niet, sinon

Slide 15 - Slide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, en résumé
kortom, bref / en clair
dus, donc
inderdaad, en effet
tenslotte, finalement
dus, alors

Slide 16 - Slide