This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 180 min
Items in this lesson
A2 TAAL COMPLEET thema 3
voorbij de cultuur het personeel
genoten het resultaat veranderen
de reis het spelletje de meester
de juf het bos in plaats van
de website voorbereiden
Slide 1 - Slide
3.1 Flitsdictee
de basisschool zorgen voor omdat
binnenkort missen het contact
mailen de mail slim
proberen het buitenland vorig
de taal wennen niemand
Slide 2 - Slide
3.2 Want en maar
voegwoorden: want en maar plakken 2 hoofdzinnen aan elkaar:
Ik kan vandaag niet werken. Ik ben ziek.
Ik kan vandaag niet werken, want ik ben ziek.
Hij is moe. Hij kan niet slapen.
Hij is moe, maar hij kan niet slapen.
Slide 3 - Slide
Omdat en als
Omdat en als zijn ook voegwoorden MAAR: ze staan tussen een hoofdzin en een bijzin. In de bijzin staat het werkwoord, achteraan en het onderwerp op de eerste plaats.
Ik kan vandaag niet werken, omdatik ziek ben.
Hij is moe, omdathij veel sport.
Ik ga naar buiten, alshet droog is.
Slide 4 - Slide
Omdat
Omdat betekent hetzelfde als want.
De zinsvolgorde is alleen anders.
Met omdat en want geef je een reden.
Je geeft antwoord op de vraag waarom?
Waarom ga je niet werken?
Omdat ik ziek ben.
Slide 5 - Slide
Als
Met als vertel je wanneer iets gebeurt.
Je geeft antwoord op de vraag wanneer?
Wanneer ga je naar buiten?
Als het droog is.
Wanneer gaan jullie naar Parijs?
Als het vakantie is.
Slide 6 - Slide
3.4 om te
Ik ga naar de bakker om een brood te kopen.
Ik pak een mes om het brood te snijden.
Na om... te: altijd het hele werkwoord.
Slide 7 - Slide
Waarvoor?
Als de vraag is: waarvoor?
Dan kun je antwoorden met om...te
Waarvoor gebruik je een mes? Om het brood te snijden.
Waarvoor heb je die pan nodig? Om soep in te koken.
Slide 8 - Slide
Ik neem de bus...
A
om naar school te gaan.
B
naar school te gaan.
C
naar school om te gaan.
D
te gaan naar school.
Slide 9 - Quiz
Ik pak een pen...
A
om mijn huiswerk te opschrijven.
B
om opschrijven mijn huiswerk.
C
om mijn huiswerk op te schrijven.
D
om te schrijven mijn huiswerk.
Slide 10 - Quiz
Hij krijgt de vraag...
A
te voetballen komen.
B
komen te voetballen.
C
om komen te voetballen.
D
om te komen voetballen.
Slide 11 - Quiz
Zij gaan naar huis...
A
om friet te eten.
B
om te eten friet.
C
te eten friet.
D
want friet is lekker.
Slide 12 - Quiz
Waarvoor ga jij naar school? (Nederlands leren)
Slide 13 - Open question
Waarvoor ga je naar de winkel? (vlees kopen)
Slide 14 - Open question
Waarvoor heb je een pen nodig? (toets maken)
Slide 15 - Open question
Waarvoor blijf jij thuis? (huiswerk maken)
Slide 16 - Open question
3.6 Scheidbaar werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
Slide 17 - Slide
Doel:
Na deze les:
herken ik meer scheidbare werkwoorden
weet ik hoe ik zinnen maak met scheidbare werkwoorden.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
verleden tijd
voltooid verleden tijd
gebiedende wijs
tegenwoordige tijd
Slide 20 - Slide
Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin.
Slide 21 - Slide
Het scheidbare werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
uitlachen = lachen + uit
scheidbaar werkwoord + voorzetsel werkwoord
Slide 22 - Slide
Tijd voor quizvragen:
Slide 23 - Slide
Ik maak het eten klaar!
Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:20
A
B
maken
C
klaar
D
klaarmaken
Slide 24 - Quiz
Ik ben opgegroeid in een dorp!
Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:20
A
groeien
B
voor galg en rad
C
opgroeien
Slide 25 - Quiz
Jullie staan om acht uur op.
Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
jullie
B
opstaan
C
staan
D
op
Slide 26 - Quiz
Ik maak de keuken schoon.
Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
schoonmaken
B
maken
C
schoon
D
ik
Slide 27 - Quiz
Ik trek mijn nieuwe jas aan.
Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
trekken
B
maken
C
aantrekken
D
mijn nieuwe jas
Slide 28 - Quiz
timer
1:00
Schrijf 3 andere scheidbare werkwoorden die je kent
Slide 29 - Mind map
Ik ........ een briefje voor mijn docent ..... (ophangen)
timer
1:00
Slide 30 - Open question
Zij ....... haar kamer vanavond ...... (opruimen)
timer
1:00
Slide 31 - Open question
Ik ....... mijn vriend ...... (ophalen)
timer
1:00
Slide 32 - Open question
Mohamed ....... de les uit het boek ...... (overschrijven)
timer
1:00
Slide 33 - Open question
Maak zoveel mogelijk nieuwe werkwoorden
timer
1:00
passen
schuiven
drinken
pakken
nemen
bellen
maken
in
op
aan
af
uit
voor
Slide 34 - Drag question
Taal Compleet A2 3.6
Maak oefening 53 t/m 57
Slide 35 - Slide
Doel:
Na deze les:
herken ik meer scheidbare werkwoorden
weet ik hoe ik zinnen maak met scheidbare werkwoorden.
Slide 36 - Slide
Herken en gebruik jij scheidbare werkwoorden?
Slide 37 - Poll
3.8 Hij zegt dat... vraagt of...
Met of vertel je wat iemand vraagt.
Hij vraagt of de juf op school is.
Jullie vragen of het proefwerk is nagekeken.
Met dat vertel je wat iemand zegt of denkt.
Hij zegt dat de zon morgen schijnt.
Ik denk dat het weer niet verandert.
Slide 38 - Slide
woordvolgorde
Woordvolgorde na of of dat:
wie/wat - rest van de zin - werkwoord
Slide 39 - Slide
Maak af: Muosa is verkouden. Hij vraagt...
Slide 40 - Open question
Hala heeft een toets gemaakt. Ze denkt...
Slide 41 - Open question
Maak af: We praten over het nieuws. Vanessa zegt...