This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Online les over H5 en 6
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Materieel en Formeel Strafrecht
Materieel strafrechtelijk legaliteitsbeginsel
Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel
De verdachte
Vervolging
VH-feit
Slide 2 - Slide
Geef aan welke onderwerpen je wilt bespreken
Slide 3 - Mind map
Het Wetboek van Strafrecht bevat
A
Algemene bepalingen
B
Algemene bepalingen + groot aantal strafbare feiten
C
Algemene bepalingen + bevoegdheden
D
bevoegdheden
Slide 4 - Quiz
Schrijf de drie boeken van het Wetboek van Stafrecht op.
Slide 5 - Open question
Ernstige strafbare feiten zijn
A
misdrijven en worden ook wel rechtsdelicten genoemd
B
misdrijven en worden ook wel wetsdelicten genoemd
C
overtredingen en worden ook wel rechtsdelicten genoemd
D
overtredingen en worden ook wel wetsdelicten genoemd
Slide 6 - Quiz
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht verwoordt het basisprincipe van het strafrecht, het zogenaamde
A
subsidiariteitsbeginsel
B
subsidiariteitsbeginsel
C
territorialiteitsbeginsel
D
legaliteitsbeginsel
Slide 7 - Quiz
Artikel 1 lid 1 WvSr: Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Dit betekent dat;
A
Straffen met terugwerkende kracht is hierdoor niet mogelijk
B
Straffen met terugwerkende kracht is hierdoor mogelijk
Slide 8 - Quiz
De term wettelijk betekent dat ook de ‘lagere wetgevers’ wettelijke strafbepalingen mogen vaststellen.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Als de wetgeving wijzigt nadat iemand een strafbaar feit pleegde, moet de strafrechter bij de berechting de voor de verdachte meest gunstige bepaling toepassen. Leg in eigen woorden uit wat dit betekent.
Slide 10 - Open question
het territorialiteitsbeginsel, bepaalt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op een ieder
A
die zich in het buitenland schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
B
die zich in Nederland en Nederlands vaar-vliegtuig schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
C
die zich in Nederland schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
D
op een ieder die zich in Nederland en de EU schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
Slide 11 - Quiz
Art. 91 WvSr. de slotbepaling Dit houdt in dat; Kies het beste antwoord! Lezen!
A
De algemene bepalingen uit het eerste boek van toepassing zijn op alle strafbare feiten.
B
De algemene bepalingen uit het derde boek van toepassing zijn op alle strafbare feiten, tenzij de wet anders bepaald.
C
De algemene bepalingen uit het tweede boek van toepassing zijn op alle strafbare feiten, tenzij de wet anders bepaald.
D
De algemene bepalingen uit het eerste boek van toepassing zijn op alle strafbare feiten, tenzij de wet anders bepaald.
Slide 12 - Quiz
Lagere wettelijke bepalingen zoals een AMvB of de APV mogen niet afwijken van de algemene bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht
A
juist. Zij zijn geen wet in formele zin die vastgesteld is door de regering en Staten-Generaal gezamenlijk.
B
onjuist, Zij zijn wel degelijk
wettelijk voorschriften dus mogen ze afwijken.
Slide 13 - Quiz
Volgens de slotbepaling mag een wet afwijken van de algemene bepalingen
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Omdat het legaliteitsbeginsel, art. 1 WvSr, ook is opgenomen in art. 16 van de Grondwet kan de wetgever niet afwijken van art. 1 WvSr hèt legaliteitsbeginsel
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Een wettelijke strafbepaling is
A
een artikel die bevoegdheden aangeeft
B
een artikel waar alleen de straf in staat
C
een artikel dat een gedraging strafbaar stelt
D
een artikel waar alleen een kwalificatie en straf in staat
Slide 16 - Quiz
Wat staat er in het Wetboek van Strafrecht?
A
strafbare gedragingen en straffen
B
regels voor het strafproces en over de verdachte
Slide 17 - Quiz
Je mag dwangmiddelen alleen toepassen als iemand een verdachte is, art. 27 Sv.
Deze bepaling valt onder het
A
formeel strafrecht.
B
materieel stafrecht.
Slide 18 - Quiz
Vorig jaar heeft Sander een meisje seksueel lastiggevallen. Naar aanleiding van een wetswijziging wordt de straf in de zomer van 2022 verhoogd. Sander komt pas in oktober 2022 voor de rechter.
Wat is op grond van art. 1 Sr het gevolg van deze wetswijziging in deze zaak?
A
De rechter kan kiezen uit de oude en de nieuwe straf.
B
De rechter moet voor Sander de meest gunstige bepaling toepassen.
C
De rechter moet altijd de straf toepassen die geldig is op het moment van de behandeling van de zaak.
Slide 19 - Quiz
Welke wetten vormen de basis van het Nederlandse strafrecht?
A
Het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
B
Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.
C
De Algemene wet bestuursrecht, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.
Slide 20 - Quiz
Materieel strafrecht is het recht dat bepaalt .........
A
welke gedragingen strafbaar zijn en welke procedure moet worden gevolgd als het formele strafrecht is overtreden
B
welke procedure moet worden gevolgd als het formele strafrecht is overtreden
C
welke gedragingen strafbaar zijn, wie daarvoor strafbaar is en welke straf daarop gesteld kan worden
Slide 21 - Quiz
Wanneer het vermoeden van schuld van een verdachte niet redelijk is (ook anderen moeten de redelijkheid van het vermoeden inzien), dan zegt men dat het niet ... is.
A
concreet
B
overtuigend
C
objectief
Slide 22 - Quiz
In welke wetboek vindt je procedures die gevolgd moeten worden wanneer het strafrecht is overtreden? Het wetboek van ....
Slide 23 - Open question
Wat is waar over de mededeling aan de verdachte van het strafbaar feit waarvan de verdachte wordt verdacht?
A
Dit moet gedaan worden tijdens de aanhouding of staande houding.
B
Dit moet in ieder geval voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan worden.
C
Dit mag alleen gedaan worden voorafgaand aan het eerste verhoor.
Slide 24 - Quiz
In welk artikel staan de VH-feiten? (voorlopige hechtenis)
A
Art. 141 WvSV
B
Art. 3 Politiewet
C
Art. 67 WvSV
D
Art. 184 WvSR
Slide 25 - Quiz
Wanneer is een feit een VH-feit?
A
Gevangenisstraf van 4 jaar of meer, of genoemd in art. 67 SV
B
Alle misdrijven zijn VH-feiten
C
Gevangenisstraf van 1 jaar of meer, en bijvoorbeeld stalking
Slide 26 - Quiz
Wie geeft het bevel om een verdachte van een VH-feit in verzekering te stellen?