Taalvariatie en taalverandering

Neologismen
zelfbedachte woorden..




1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Neologismen
zelfbedachte woorden..




Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Uit welke taal zijn de onderstaande leenwoorden afkomstig?
Arabisch
Duits
Frans
Engels
Latijn
matras, koffie, caravan
föhn, ober, sowieso
chauffeur, horloge, ambulance
flat, team, baby
museum, agenda,
datum

Slide 2 - Drag question

This item has no instructions

Komen de leenwoorden uit het Engels of uit het Frans?
FRANS
ENGELS
DUITS
maillot
première
lipstick
sandwich
mayonaise
controle
schnitzel
bockbier
abseilen

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

taalverandering

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Taalvariatie

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
  • Je weet wat de Nederlandse taal en straattaal of dialect  met elkaar te maken hebben.
  • Je weet waarom straattaal of dialect gebruikt wordt.
  • Je vergroot je kennis over straattaal  en dialect.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Check
  • Wat is standaardtaal?
  • Wat is dialect?
  • Zijn dialecten en standaard Nederlands       volwaardig aan elkaar?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat is standaardtaal?
Tekst

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Standaardtaal en dialect

Slide 12 - Slide

  • Welke twee delen kun je herkennen in een goed opgebouwde alinea?
  • Wat verwacht je als vervolg op de kernzinnen hieronder?
    1. Er zijn twee manieren om je voor te bereiden op de toets.
    2. Van mij mogen al die smileys in berichten verboden worden.
   Achtergrond 
Eenvoudig uitgelegd:
Dialect is een taal op zich: met een eigen woordenschat, klanken en grammatica.                 
Een dialect kan voor vooroordelen zorgen ('dom', maar gezellig) en kan minder kansen geven bij  bijv. sollicitaties. Een dialect kan soms lastig verstaanbaar zijn voor iemand die het dialect niet spreekt of kent.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn eigenschappen van een dialect?
A
Het wordt op school geleerd.
B
De spelling en grammatica zijn niet vastgelegd.
C
De woordbetekenissen zijn vastgelegd.
D
Maakt deel uit van het culturele erfgoed van een bepaalde regio.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke Nederlandse dialecten ken je al?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Weetjes over het Twentse dialect
  • Dialect van het Nedersaksisch.
  • Ongeveer 62% van de Twentse bevolking spreekt dagelijks Twents. 
  • In de bouw, de zorg en agrarische sector is het Twents de hoofdtaal. 
  • Er is niet één 'echte Twentse taal', meer veel verschillen per regio;  bijv. deerntje, maagie, wichie -> meisje.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Taalvariatie
Standaardtaal: Een officiële taal (ABN, Standaard Fries)
Een dialect
verschilt van de standaardtaal in spelling, woordenschat, zinsbouw en uitspraak.
Een regiolect wijkt af van de standaardtaal in uitspraak en (soms) in woordenschat.
Een groepstaal verschilt soms van de standaardtaal in spelling/woordenschat.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Standaardtaal 
Elk land heeft een standaardtaal. Een kenmerk is dat deze is vastgelegd in regels. Die kan je terugvinden in woordenboeken, grammatica's en boeken.
Standaardtaal wordt gebruikt in het openbare leven, zoals in de media, het onderwijs of de overheid. We noemen de standaardtaal in Nederland 'Standaardnederlands' of 'Algemeen Nederlands' . Het Fries is onze tweede standaardtaal.


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Standaardtaal
Algemene Nederlandse Standaardtaal (ANS)

  • Onderwijs, kranten, instanties, radio en tv.
  • De standaardtaal is altijd 'in beweging'. 
  • Wie bepaalt wat de standaardtaal is?




Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Standaardtaal en dialect

Slide 21 - Slide

  • Welke twee delen kun je herkennen in een goed opgebouwde alinea?
  • Wat verwacht je als vervolg op de kernzinnen hieronder?
    1. Er zijn twee manieren om je voor te bereiden op de toets.
    2. Van mij mogen al die smileys in berichten verboden worden.
Wat is het verschil tussen een accent en een dialect?

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Wat zegt jouw taalgebruik over jou?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Zijn dialecten en Standaardnederlands volwaardig aan elkaar?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Waarom spreken jongeren straattaal?
  • Het is een codetaal.     
  • Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
  • Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
  • Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels ->       heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
  • Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden                                                 gebracht te worden -> én toch is het verband/                                                       de relatie helder.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Hoe komt het dat veel jongeren naast de Nederlandse taal ook straattaal spreken?
A
Het wordt gebruikt in songteksten.
B
Jongeren willen graag bij een bepaalde groep horen.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Straattaal woorden

Slide 28 - Mind map

This item has no instructions

Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Testje moedertaalspreker
Laat iemand een sjibbolet uitspreken

zoals
Scheveningse scheepsbeschuit
Angstschreeuw

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Welke sjibbolet ken je nog meer? Eventueel in een tweede taal

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Opdracht
Maak opdracht 1 tm 2 op p. 127

Tijd over? Maak dan vraag 4

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Welke neologisme ken jij?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions