2AG Tekstverbanden en signaalwoorden p3p4

Welkom!
Lesplan
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden
- Quiz
- verder met H5.3 LEZEN

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Lesplan
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden
- Quiz
- verder met H5.3 LEZEN

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken deze tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: tijdsvolgorde, opsommend, tegenstellend, uitleggend, voorwaarde, redengevend, oorzaak-gevolg, middel-doel, samenvattend, vergelijkend, concluderend.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 2 - Slide

De hoofdgedachte vind je:
A
In de inleiding of de kern
B
In de inleiding of het slot
C
In de kern of het slot
D
In de laatste zin

Slide 3 - Quiz

De hoofdgedachte geeft antwoord op de volgende vraag:
A
Wat is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd?
B
Wat is de mening van de schrijver?
C
Wat is de kernzin?
D
Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 4 - Quiz

Tekstverbanden

Slide 5 - Mind map

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 6 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 7 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- tijdsvolgorde                                                       -middel-doel


                                                                                      - samenvattend

- concluderend verband                                    - opsommend 

- tegenstellend verband

- uitleggend

- voorwaardelijk verband

- redengevend verband

- oorzaak-gevolg


(en meer)

Slide 8 - Slide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
tijdsvolgorde
B
Opsommend
C
Tegenstellend

Slide 9 - Quiz

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
tijdsvolgorde

Slide 10 - Quiz

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
tijdsvolgorde

Slide 11 - Quiz

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Slide 12 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 13 - Slide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 14 - Slide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Slide 15 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 16 - Slide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 17 - Slide

Het oorzakelijk verband
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar je geen invloed op hebt. 
Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevoel van, dat komt door
Voorbeeld: 
Doordat het warm is, trek ik een korte broek aan. 

Slide 18 - Slide

Het concluderend verband 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Signaalwoorden: dus, kortom, dat houdt in 
Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.  

Slide 19 - Slide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 20 - Slide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 21 - Quiz

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 23 - Open question

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 24 - Quiz

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 25 - Drag question

Groepsopdracht
Vorm groepjes van 3-4
Jullie krijgen kaartjes met daarop 6 tekstverbanden
Leg de signaalwoorden bij de bijbehorende verbanden
Probeer het eerst zonder boek, lukt dit niet vraag dan of je je boek mag gebruiken. 
10 minuten de tijd. 
Sluit Lessonup nog niet af!

Slide 26 - Slide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk, redengevend en oorzakelijk.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 27 - Slide

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 28 - Open question