This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
H3 De bank en jouw geld
H3.1 --> Hoe betaal je
H3.2 --> Waarvoor zou je sparen?
Slide 1 - Slide
timer
3:00
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.
Je kunt de 3 geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
Je kunt het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.
Je kunt drie manieren van giraal betalen noemen.
Je kunt met een berekening het saldo op je bankrekening checken.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Welke begrippen weet je nog over geld? Wat kan je doen met geld?
Slide 5 - Mind map
Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.
Wat is een nadeel hiervan?
Slide 6 - Slide
Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.
Stel dat de inflatie 1000% is. Is indirecte ruil dan handig?
Slide 7 - Slide
Blz 70
Slide 8 - Slide
Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
Spaarmiddel: geld opzij leggen en niet uitgeven.
Slide 9 - Slide
Geldfuncties
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken
Slide 10 - Slide
Blz 71
Slide 11 - Slide
Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten
(Chartaal)
Slide 12 - Slide
Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat... - hoeveelheid giraal geld daalt - hoeveelheid chartaal geld stijgt
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor. Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.
Slide 15 - Slide
Bankrekening
Creditsaldo:
Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus".
Debetsaldo:
Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.
Slide 16 - Slide
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven ------------
Nieuw saldo.
- Positief saldo = creditsaldo
- Negatief saldo = debetsaldo
Slide 17 - Slide
Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo? is het debet of credit?
Slide 18 - Open question
Maken
Opdracht 2 t/m 13
Vanaf bladzijde 70
Slide 19 - Slide
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 20 - Quiz
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 21 - Quiz
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 22 - Quiz
Welke 3 geldfuncties ken je?
Slide 23 - Open question
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 24 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 25 - Quiz
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 26 - Quiz
Sleep onderstaande situaties naar het juist begrip.
Chartaal geld
Giraal geld
Betalen met euromunten
Geld overmaken
Contactloos betalen
Betalen met creditcard
Slide 27 - Drag question
Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?