Quiz GGZ

1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

Slide 2 - Slide


Bij ‘Borderline’ horen de volgende kenmerken: 

A
Impulsiviteit, wanen, hallucinaties en een verhoogd zelfbeeld. 
B
Stemmingswisselingen, moeite met contacten en zelfbeschadigend gedrag. 
C
Verandering van eetlust, moeite met inslapen en doorslapen en wanen.
D
Dwanghandelingen en –gedachten, moeite met contacten en hallucinaties. 

Slide 3 - Quiz

Wat hoort NIET bij iemand die psychotisch is?  

A
Het kwijt zijn van het gevoel voor de werkelijkheid. 
B
Vreemde gedachten hebben. 
C
Verward denken. 
D
Je kunt goed contact maken met deze persoon. 

Slide 4 - Quiz

Een Posttraumatische stressstoornis:  

A
Valt onder de dwangstoornissen. 
B
Kan ook voorkomen bij mensen die getuige zijn geweest van gruwelijke taferelen.  
C
Kan ook voorkomen zonder directe aanleiding. Dan wordt het een obsessieve stoornis. 
D
Valt onder de obsessief-compulsieve stoornissen. 

Slide 5 - Quiz



Smetvrees kan een onderdeel zijn van een ……  
 

A
Psychose
B
Stemmingsstoornis. 
C
Dwangstoornis.   .  
D
Obsessie

Slide 6 - Quiz

Waar is GGZ een afkorting van? 

A
Geneeskundige GezondheidsZorg  
B
Geestelijke GezondheidsZorg
C
Gemeentelijke GezondheidsZorg
D
Geriatrische GezondheidsZorg

Slide 7 - Quiz

Welke uitspraak over schizofrenie is juist? 

A
Schizofrenie kenmerkt zich onder andere door afname van interesse voor gewone dagelijkse dingen. 
B
Het verloop van schizofrenie is goed te voorspellen. Hierdoor kan gerichte behandeling plaatsvinden. 
C
Schizofrenie heeft een goede prognose. 
D
Bij schizofrenie komen psychotische perioden niet voor. Dit gebeurt alleen bij de manisch-depressieve psychose. 

Slide 8 - Quiz


Wat is de DSM-5?  

A
Een classificatiesysteem waarin psychiatrische stoornissen en de daarbij passende medicatie beschreven staan. 
B
Een classificatiesysteem waarin psychiatrische stoornissen en de daarbij passende behandelingen beschreven staan. 
C
Een classificatiesysteem waarin zowel psychiatrische als somatische stoornissen en de daaraan gekoppelde verschijnselen beschreven staan. 
D
Een classificatiesysteem waarin psychiatrische stoornissen en de daaraan gekoppelde verschijnselen beschreven staan.  

Slide 9 - Quiz

Pien loopt door de stad, ineens heeft ze last van benauwdheid, duizeligheid en hartkloppingen. Op dat moment denkt Pien dat ze dood zal gaan.  
Welke angststoornis wordt hier geïllustreerd?  

A
Fobie 
B
Faalangst 
C
Paniek stoornis  
D
Post traumatische stressstoornis  

Slide 10 - Quiz


Wat hoort als medewerker maatschappelijke zorg bij contact leggen met een cliënt die psychische klachten heeft? 
 

A
Bepaal uit gesprekken welke ziektebeelden niet passen bij de cliënt. 
B
Leg aan de cliënt uit dat jij zichtbaar wordt als niemand anders beschikbaar is.
C
Vertel aan de cliënt dat huishoudelijke taken niet horen bij jouw takenpakket.  
D
Wek bij de cliënt niet de indruk dat de ziekte binnen twee weken over kan zijn.

Slide 11 - Quiz

Wat is waar over de behandeling van borderline persoonlijkheidsstoornis? 

A
Borderline kun je genezen. 
B
De behandeling voor borderline is van korte duur. 
C
Elektroshocks kunnen op korte termijn effectief zijn
D
Omgang met lotgenoten kun je beter vermijden. 

Slide 12 - Quiz

Welke vorm van therapie leert de cliënt inzicht krijgen in het probleem en technieken om zelfstandig (met behulp van familie) aan oplossingen te werken? 
A
Cognitieve educatieve therapie    
B
Directieve therapie  
C
Gedragstherapie
D
Psychosociale therapie 

Slide 13 - Quiz

Wat is een psychische aandoening? 

A
Een aandoening die wordt gekenmerkt door afwijkende ervaringen en gedrag. 
B
Een aandoening die wordt gekenmerkt door loop en arm problematiek. 
C
Een aandoening die wordt gekenmerkt door auditieve beperking. 
D
Een aandoening die wordt gekenmerkt door visuele beperkingen

Slide 14 - Quiz

Waarop is een klinische behandeling gericht bij het GGZ? 

A
De cliënt zo spoedig geestelijk vrij te maken van nare gedachtes. 
B
De cliënt zo spoedig mogelijk terug te laten keren in zijn eigen omgeving. 
C
De cliënt zo spoedig mogelijk persoonlijke groei en verandering te geven. 
D
De cliënt zo spoedig mogelijk zijn of haar zelfvertrouwen op te bouwen. 

Slide 15 - Quiz

Welke uitspraak hoort bij ‘begeleid wonen’ als GGZ cliënt? 

A
De cliënt woont dicht bij het terrein van een klinische voorziening. 
B
De cliënt woont met é én andere cliënt en zij gaan naar de opname vervangend dagactiviteitencentrum. 
C
De cliënt woont op een woongroep en krijgt 24 uur begeleiding. 
D
De cliënt woont zelfstandig en krijgt in zijn thuissituatie begeleiding van een woonbegeleider. 

Slide 16 - Quiz

Welke uitspraak is van toepassing op het begeleiden van cliënten met autisme? 
 
A
Bied de cliënt meerdere prikkels tegelijkertijd. 
B
Bied de cliënt structuur in zijn dagprogramma. 
C
Creëren van onvoorspelbaarheid in zijn dagprogramma. 
D
Kom bij afspraken met de cliënt minimaal 5 minuten te laat. 

Slide 17 - Quiz