23.1.1 Regelmatige ww op -re PC

Regelmatige ww op -re
Frans klas 2 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Regelmatige ww op -re
Frans klas 2 

Slide 1 - Slide

wat weten we nog over
het vervoegen van
ww op -re?

Slide 2 - Mind map

Regelmatige ww op -re
- Alle ww die eindigen op -re maak je op dezelfde manier.
- Er zijn twee regels voor:
1) STAM = hele ww - re
2) STAM + uitgang (zie volgende pagina)
- Bijv. perdre (verliezen), attendre (wachten), répondre (antwoorden), rendre (teruggeven), vendre (verkopen), entendre (horen), descendre (uitstappen)

Slide 3 - Slide

perdre (= verliezen)
Je perds
Tu perds
Il/elle/on perd
Nous perdons
Vous perdez
Ils/elles perdent

Slide 4 - Slide

Vul de juiste vorm van het ww in:
nous (vendre) ta maison.
A
vends
B
vend
C
vendons
D
vendent

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van het ww in:
Il (rendre) les livres.
A
rends
B
rend
C
rendez
D
rendent

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van het ww in:
tu (entendre) la classe?
A
entends
B
entend
C
entendez
D
entendent

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van het ww in:
Le garçon (rendre) le livre.
A
rends
B
rend
C
rendez
D
rendons

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm van het ww in:
vous (attendre) le prof.
A
attends
B
attend
C
attendons
D
attendez

Slide 9 - Quiz

Passé composé (verleden tijd)
De passé composé is de verleden tijd.
Die bestaat uit een hulpww (avoir/être) + voltooid deelwoord.
Het hulpww verandert per ww en onderwerp.
Het voltooid deelwoord blijft hetzelfde.

Bijv. Ik heb verloren = J'ai perdu
Zij heeft verloren = Elle a perdu

Slide 10 - Slide

Zet het ww in de goede vorm van de passé composé:
Vous (entendre) ça?
A
as entendu
B
as entendé
C
avez entendu
D
avez entendé

Slide 11 - Quiz

Zet het ww in de goede vorm van de passé composé:
J' (vendre) ma maison.
A
ai vendé
B
ai vendu
C
a vendé
D
a vendu

Slide 12 - Quiz

Zet het ww in de goede vorm van de passé composé:
Elles (répondre) au prof.
A
a répondé
B
a répondu
C
ont répondé
D
ont répondu

Slide 13 - Quiz

Zet het ww in de goede vorm van de passé composé:
Tu (répondre) au prof.
A
ai répondé
B
as répondu
C
as répondé
D
ai répondu

Slide 14 - Quiz