2.1 Grieken martijn

Lesdoel
Je weet wanneer het tijdvak van Grieken en Romeinen is.

1 / 31
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel
Je weet wanneer het tijdvak van Grieken en Romeinen is.

Slide 1 - Slide

Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Deze keer...

Slide 6 - Slide

Lesdoel
  • Je kunt uitleggen hoe en door wie een Griekse stadstaat werd bestuurd. 
  • Je kunt vijf Griekse goden noemen en uitleggen dat mensen in Griekenland verhalen over goden gebruiken om de wereld om hen heen te begrijpen. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Griekse 
stadstaten
  • Griekenland bestond nog niet als één land

  • Er waren steden die als landen werden bestuurd: bijvoorbeeld met een eigen koning

  • Zo'n zelfstandige stad heet een polis (stadstaat)

Slide 9 - Slide

Griekse 
stadstaten
  • Poleis (meervoud van polis) worden op verschillende manieren bestuurd

  • Ze hebben wel vaak dezelfde 'Griekse' cultuur, taal en goden

  • De bekendste poleis waren Athene en Sparta

Slide 10 - Slide

Sparta
  • Een koning is de baas (monarchie)

  • Oorlog en het leger zijn belangrijk

  • Kinderen krijgen een zware, Spartaanse opvoeding

  • Er zijn slaven

Slide 11 - Slide

Athene
  • Het volk is de baas (democratie)

  • Oorlog en het leger zijn minder belangrijk

  • Kinderen krijgen een opvoeding met veel kunst en cultuur

  • Er zijn slaven

Slide 12 - Slide


De Atheense 
democratie




  • In Athene was het volk de baas. 
  • Er werd gestemd over belangrijke beslissingen.

Slide 13 - Slide


Democratie?!




  • Niet helemaal...
  • ...alleen mannelijke burgers (ongeveer 16% van de bevolking) 
  • Vrouwen, slaven en vreemdelingen mochten niet meepraten.

Slide 14 - Slide

Verschillen met de Nederlandse democratie
  • Alle mannen en vrouwen >18 jaar

  • Indirecte democratie

  • Eerste en Tweede Kamer 

  • Verkiezingen (meestal om de 4 jaar)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Je kunt vijf Griekse goden noemen en uitleggen dat mensen in Griekenland verhalen over goden gebruiken om de wereld om hen heen te begrijpen. 

Slide 17 - Slide


Mythologie

    • Verzameling van mythen
    • Verhalen waarin goden, helden en wezens een rol spelen
    • De Griekse mythen werden mondeling doorgegeven als lessen voor het leven

    Slide 18 - Slide


    Griekse goden

    • Grieks goden zien er uit als mensen
    • Ze hebben menselijke eigenschappen (verliefd, boos, jaloers)
    • Ze hebben ook goddelijke eigenschappen (superkrachten, onsterfelijk)

    Slide 19 - Slide


    Zeus

    • God van de donder
    • Oppergod
    • Getrouwd met Hera, maar ging regelmatig vreemd!

    • Romeinse god: Jupiter

    Slide 20 - Slide


    Poseidon

    • God van de zee
    • Broer van Zeus
    • Herkenbaar aan zijn drietand


    • Romeinse naam: Neptunus

    Slide 21 - Slide


    Hera

    • Godin van het huwelijk
    • Getrouwd met Zeus, maar dit was geen gelukkig huwelijk
    • Behalve zijn vrouw, ook zijn zus

    • Romeinse naam: Juno

    Slide 22 - Slide


    Hades

    • God van de onderwereld
    • Broer van Zeus
    • Getrouwd met zijn nicht Persifone
    • Zijn driekoppige hellehond Kerberos bewaakte de onderwereld

    • Romeinse naam: Pluto

    Slide 23 - Slide


    Pallas Athena

    • Godin van de wijsheid en dapperheid
    • Dochter van Zeus
    • Geboren uit zijn hoofd
    • Ze wordt vaak afgebeeld met een uil

    • Romeinse naam: Minerva

    Slide 24 - Slide

    Slide 25 - Video

    Tijd over? Video
    Histoclips: De Oude Grieken

    Slide 26 - Slide

    Slide 27 - Video

    Welk bestuur had de stad Athene?
    A
    Keizer
    B
    Democratie
    C
    Adel
    D
    Koning

    Slide 28 - Quiz

    Wat betekent democratie?
    A
    Een koning regeert
    B
    Het volk regeert
    C
    Een tiran regeert
    D
    Een kleine groep rijken regeert

    Slide 29 - Quiz

    I. Athene lag in Griekenland, Sparta niet.
    II. Athene was een stadstaat, Sparta niet.
    A
    stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    B
    stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    C
    Stelling I en II zijn allebei juist
    D
    Stelling I en II zijn allebei onjuist

    Slide 30 - Quiz

    In Athene kreeg je burgerrecht als...
    A
    Je in Athene geboren was
    B
    Je vader in Athene geboren was
    C
    Je beide ouders in Athene geboren waren
    D
    Je moeder in Athene geboren was

    Slide 31 - Quiz