This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lezen
Slide 1 - Slide
Les / doel
We gaan een stuk theorie herhalen en samen opdracht 11 behandelen.
Doel: aan het eind kun je zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
Slide 2 - Slide
Wat is ook alweer het nut van een signaal woord???
Slide 3 - Slide
Signaalwoord
Signaalwoorden geven het verband aan tussen alinea’s en zinnen en zijn belangrijk voor de begrijpelijkheid van een tekst. Het geeft informatie over hoe een tekst is opgebouwd. Zonder signaalwoorden weet je als lezer niet of hoe een tekst is opgebouwd en dan wordt een tekst een stuk minder duidelijk. Als een tekst met weinig signaalwoorden is geschreven, lijken de zinnen los van elkaar te staan en is de tekst lastiger te volgen. Signaalwoorden maken de tekst dus een stuk duidelijker.
Slide 4 - Slide
Vergelijk bijvoorbeeld deze zinnen:
De kat sprong uit het raam, landde op vier poten en rende weg.
Duidelijker is:
De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.
Slide 5 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld want, omdat, maar, zoals, dus en tot slot. Met deze woorden geef je een signaal aan je lezer, bijvoorbeeld: ‘Let op, er komt nu een nieuw onderwerp’, of een opsomming, een tegenstelling of een voorbeeld.
Ze lust geen sinaasappels (uitspraak), maar wel mandarijnen! (tegenstelling)
Slide 6 - Slide
Tegenstelling
maar, echter, toch, wel
hoewel, ondanks, weliswaar
integendeel, daarentegen
in tegenstelling tot
aan de ene kant + aan de andere kant (als combinatie)
enerzijds + anderzijds (als combinatie)
desalniettemin, desondanks
Slide 7 - Slide
Tegenstelling
Lees de zin.
Ik ga elke zondag wielrennen. Met harde wind fiets ik niet.
Duidelijker is de zin:
Ik ga elke zondag wielrennen (uitspraak), maar (signaalwoord)niet als het hard waait.
Mijn oma houdt van verjaardagen, in tegenstelling tot mijn opa.
.
Slide 8 - Slide
Opsomming
ten eerste, ten tweede, ten derde (enz.)
allereerst, eerst, om te beginnen
bovendien, ook, en, daarnaast, verder
niet alleen + maar ook (als combinatie)
als laatste, ten slotte, tot slot
Slide 9 - Slide
Opsomming
Ik vind Thais eten heel lekker, daarnaast houd ik ook veel van boerenkool en vissticks.
Mijn moeder wil groenten en fruit kopen. Verder brood endaarnaast wat broodbeleg en tot slot een paar toetjes.
Ook doe ik graag aan tennis en wielrennen.
Ten eerste wil ik een nieuwe trui kopen, en ten slotte een paar nieuwe schoenen .
Slide 10 - Slide
Voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo
denk aan, neem
een voorbeeld is
stel je voor:
stel dat
ter illustratie:
Slide 11 - Slide
Voorbeeld
in het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen en bank hangen.
Slide 12 - Slide
Wat is een zinsverband?
Slide 13 - Slide
Bij het zins- en alineaverband uitspraak-opsomming horen de volgende signaalwoorden.
timer
0:20
A
niet alleen ... maar ook
B
daar staat tegenover
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen
Slide 14 - Quiz
Bij het zins- en alineaverband uitspraak-voorbeeld horen de volgende signaalwoorden.
timer
1:00
A
ten eerste
B
daar staat tegenover
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen
Slide 15 - Quiz
Bij het zins- en alineaverband uitspraak-tegenstelling horen de volgende signaalwoorden.
timer
1:00
A
niet alleen ... maar ook
B
bovendien
C
bijvoorbeeld
D
daarentegen
Slide 16 - Quiz
Tekst 10 lezen
Botsbestendige vleugels
Pagina 147
timer
4:00
Slide 17 - Slide
Om welk(e) reden is een zelfhelende vliegtuigvleugel belangrijk?
timer
1:00
Slide 18 - Open question
Wat is volgens de tekst het baanbrekende aan de uitvinding?
timer
1:00
Slide 19 - Open question
Lees de zin ‘De vloeistof … minder prettig.’ (regel 7 - 10). De vloeistof is alleen zichtbaar in uv-licht. Welke voordelen heeft dit?
A
Dan kun je de scheuren op de vleugels niet meer vinden.
B
De monteurs kunnen de scheurtjes makkelijk terugvinden,
C
De passagiers kunnen deze niet zien.
D
De passagiers hebben geen uv-lamp.
Slide 20 - Quiz
Zijn deze voordelen tegengesteld aan elkaar en waarom?
timer
1:30
Slide 21 - Open question
Maar (r. 8) is een signaalwoord voor:
timer
1:00
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld
Slide 22 - Quiz
Geeft 'Ook' (r. 11) een opsomming aan?
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quiz
In de laatste alinea staat een ander signaalwoord voor het verband uitspraak-opsomming. Welke?
timer
1:00
Slide 24 - Open question
Wat zijn de twee delen van de opsomming?
timer
1:00
Slide 25 - Open question
‘het zou kunnen worden toegepast op telefoonschermen.’ (regel 11 - 12). In deze zin is 'het' niet het goede verwijswoord. Leg uit waarom dat niet zo is.