2VX Chapitre 1H les voor toets oefenen

Bienvenue 2VX
Présenter
Pourquoi moi dans ta classe?
De toets chapitre 1; wanneer?
Mes règles dans la classe
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bienvenue 2VX
Présenter
Pourquoi moi dans ta classe?
De toets chapitre 1; wanneer?
Mes règles dans la classe

Slide 1 - Slide

Mes règles 
-We luisteren naar elkaar en zijn stil als de ander praat.
-Je maakt altijd je huiswerk (leer- en maakwerk). Niet gedaan; dan kom je een uur na op het Hv-plein.
-We gaan met respect met elkaar(s spullen) om.
 -Als ik je vraag om stil te gaan werken, dan doe je dat.
-ALTIJD JE BOEK A MEE + opgeladen iPad.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen; herhalen chapitre 1
- Ik ken de uitgangen van het bezittelijk voornaamwoord in het Frans en ik kan het toepassen in zinnen.
- Ik kan de passé composé toepassen 
- Ik ken de onregelmatige werkwoorden van de passé composé


Slide 3 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 

Wat is het verschil met het Nederlands en Frans?

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord (M/V)  ipv naar de eigenaar

C'est son vélo (het is zijn/haar fiets). 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

UIT JE HOOFD LEREN!!

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord enkv
Mijn:         C'est mon vélo (M)
Mijn:         C'est ma bicyclette (V)
Jouw:        C'est ton bateau (m)
Jouw:        C'est ta découverte (V)
Zijn/haar:  C'est son stylo (M)
Zijn/haar:  C'est sa maison (V)


Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord enkv
Onze:        C'est notre vélo (M)
Onze:        C'est notre bicyclette (V)
Jullie/uw:  C'est votre bateau (m)
Jullie/uw:  C'est votre découverte (V)
Hun:           C'est leur stylo (M)
Hun:           C'est leur maison (V)


Slide 9 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord mv
Mijn:          Ce sont mes vélos (M)
Jouw:        Ce sont tes bicyclettes (V)
Zijn/haar: Ce sont ses bateaux (m)
Onze:        Ce sont nos découvertes (V)
Jullie/uw: Ce sont vos stylos (M)
Hun:          Ce sont leurs maisons (V)


Slide 10 - Slide

H of klinker ah begin vh woord? 
Je kiest altijd voor de mannelijke vorm bij het enkelvoud

MON + TON + SON
Bijv. Nikee is ton amie (V)
Ici c'est mon hôtel (M)
Lá-bas c'est son avion (M)

Slide 11 - Slide

Attention!!
Let goed op of het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is !! Hoe kun je dat zien aan een Frans zelfstandig naamwoord?

Slide 12 - Slide

Attention!!
Let goed op of het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is !! Hoe kun je dat zien aan een Frans zelfstandig naamwoord?


Slide 13 - Slide

Attention!!
Let goed op of het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is !! Hoe kun je dat zien aan een Frans zelfstandig naamwoord?


Er staat een S achter het woord! bijv 'amis'

Slide 14 - Slide

Attention!!
Let goed op of het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is !! Hoe kun je dat zien aan een Frans zelfstandig naamwoord?


Er staat een S achter het woord! bijv 'amis'
Of het woord eindigt op een 'x', bijv 'cadeaux'

Slide 15 - Slide

Voilá
We gaan nu oefenen!!

Slide 16 - Slide

Marijn a visité ...... (mijn) oncle à Bruxelles
A
son
B
mon
C
leur
D
ton

Slide 17 - Quiz

Haye a visité ...... (hun) tantes (V) à Bruxelles
A
son
B
leur
C
leurs
D
ton

Slide 18 - Quiz

Abel a visité ...... (jouw) tante (V) à Bruxelles
A
ta
B
son
C
tes
D
ton

Slide 19 - Quiz

Timme et Sam ont vendu ........ (haar) vélo (m)
A
son
B
mon
C
ton
D
sa

Slide 20 - Quiz

Luuk a vendu ........ (mijn) vélo (m)
A
son
B
mon
C
ton
D
sa

Slide 21 - Quiz

Joek et Thies ont vendu ........ (hun) vélos (m)
A
leur
B
leurs
C
ses
D
vos

Slide 22 - Quiz

Helena et Sylvana ont loué ........ (haar) maison (v)
A
son
B
ma
C
ses
D
sa

Slide 23 - Quiz

Nellie et Suze ont loué ......... (uw) maisons (V)
A
notre
B
vos
C
votre
D
nos

Slide 24 - Quiz

Mies a donné des cadeaux à ..... (jouw) amies (v)
A
ton
B
ma
C
tes
D
sa

Slide 25 - Quiz

Lasse et Thomas ont donné des cadeaux à ..... (hun) amies(v)
A
ses
B
leurs
C
vos
D
nos

Slide 26 - Quiz

Anne-Marie a mangé...... (jouw) pizza, Wendy! (V)
A
ton
B
tes
C
ta
D
sa

Slide 27 - Quiz

Freek et Frederique ont mangé ....... (jullie) pizzas (V)
A
vos
B
mes
C
votre
D
sa

Slide 28 - Quiz

Tim et Timme ont dormi dans ....... (hun) lit (M)
A
sa
B
leur
C
ses
D
ton

Slide 29 - Quiz

David, Phileas et Léon ont trouvé ....... (mijn) stylos (M)
A
ma
B
mon
C
mes
D
son

Slide 30 - Quiz

Passé composé
Wat is dat? 

Slide 31 - Slide

Passé composé
is de voltooid deelwoord; je hebt iets voltooid.
Bijv. ik heb gegeten

Je begint altijd met een vorm 
van avoir (of être).


Slide 32 - Slide

Passé composé
J'ai = ik heb
Tu as = jij hebt
il/elle a = hij/zij heeft
Nous avons = wij hebben
Vous avez = jullie hebben / u heeft
Ils/elles ont = zij hebben M / V

Slide 33 - Slide

Hoe maak je een voltooid deelwoord?
Het hele werkwoord 
Bijv. manger (eten)
MANGER (-ER) + É
J'ai mangé

Slide 34 - Slide

Voilá
We gaan nu oefenen!!

Slide 35 - Slide

Het voltooid deelwoord van "parler" (praten) is:
A
parler
B
parle
C
parlé
D
palré

Slide 36 - Quiz

Het voltooid deelwoord van "habiter" (wonen) is:
A
habiter
B
habité
C
habitere
D
habite

Slide 37 - Quiz

Avoir, être en faire
J'ai eu (ik heb gehad, avoir)
J'ai été (ik ben geweest, être)
J'ai fait (ik heb gedaan/gemaakt, faire)

Slide 38 - Slide

Hij is geweest
A
il a été
B
il a fait
C
il est été
D
il a eu

Slide 39 - Quiz

wij hebben gemaakt
A
nous avons faite
B
vous avez fait
C
nous avons faire
D
nous avons fait

Slide 40 - Quiz

zij hebben gehad
A
ils ont été
B
elles ont fait
C
elles ont eu
D
ils sont eu

Slide 41 - Quiz

Merci 
et au revoir

Slide 42 - Slide