1. im → Als je wilt zeggen in welke
maand/ seizoen iets gebeurt.
2. am → Als je wilt zeggen in welke datum /dag vd week/dagdeel iets gebeurt.
3. um → Als je wilt zeggen om hoe laat iets gebeurt.
4. von ....bis → als je tijdsduur wilt aangeven.
5. in →over
6. vor →geleden (in tijdsbepalingen)