3VWO Unit 4 Grammar Recap (All Right)

Unit 4: grammar recap
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 4: grammar recap

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de grammatica-onderdelen past simple, present perfect, past perfect, singular of plural, some, any, direct & indirect speech correct toepassen.

Slide 2 - Slide

Leg de leerdoelen uit en bespreek waarom ze belangrijk zijn voor het leren van de Engelse taal.
Wat weet je al over de grammatica van Unit 4 in het Engels?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Past Simple
De past simple gebruik je om over een voltooide actie in het verleden te vertellen, bijvoorbeeld:
I walked to the store (yesterday).

Slide 4 - Slide

Geef voorbeelden van de past simple en vraag de leerlingen om zelf voorbeelden te bedenken.
Present Perfect
De present perfect gebruik je om over een actie te vertellen die in het verleden is gebeurd en nog steeds van invloed is op het heden, bijvoorbeeld:
I have lived in Amsterdam for 5 years.

Slide 5 - Slide

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van present perfect en vraag ze om deze te delen met de klas.
Past Perfect
De past perfect gebruik je om over een actie te vertellen die eerder in het verleden heeft plaatsgevonden dan een andere actie, bijvoorbeeld:
I had eaten breakfast before I went to work.

Slide 6 - Slide

Leg uit wanneer je de past perfect gebruikt en laat de leerlingen oefenen met het maken van zinnen met de past perfect.
Which sentence uses the Past Simple correctly?
A
They played soccer yesterday.
B
They have played soccer yesterday.
C
They are playing soccer yesterday.
D
They had played soccer yesterday.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the Present Perfect correctly?
A
She has visited Paris three times.
B
She is visiting Paris three times.
C
She visited Paris three times.
D
She had visited Paris three times.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the Past Perfect correctly?
A
I have finished my homework before dinner.
B
I finished my homework before dinner.
C
I was finishing my homework before dinner.
D
I had finished my homework before dinner.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the Present Perfect correctly?
A
I ate breakfast already.
B
I am eating breakfast already.
C
I have eaten breakfast already.
D
I had eaten breakfast already.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the Past Simple correctly?
A
I walked to the store yesterday.
B
I had walked to the store yesterday.
C
I have walked to the store yesterday.
D
I am walking to the store yesterday.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Singular of Plural
Singular betekent enkelvoud en Plural betekent meervoud. Om te bepalen of een werkwoord in enkelvoud of meervoud moet worden gebruikt, moet je kijken naar het onderwerp van de zin. Bijvoorbeeld:
He runs every morning.
They run every morning.

Slide 12 - Slide

Laat voorbeelden zien van enkelvoudige en meervoudige zinnen en vraag de leerlingen om aan te geven wat het onderwerp is en of het enkelvoudig of meervoudig is.
Which sentence uses the correct form of the plural?
A
The car drives on the highways.
B
The car drives on the highway.
C
The cars drive on the highway.
D
The cars drive on the highways.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the correct form of the singular?
A
The mouse runs across the floor.
B
The mouses run across the floors.
C
The mouse run across the floors.
D
The mouses run across the floor.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the correct form of the plural?
A
The geese fly south for the winter.
B
The goose fly south for the winters.
C
The goose fly south for the winter.
D
The geese fly south for the winters.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the correct form of the singular?
A
The dogs bark at the mailmen.
B
The dog bark at the mailmen.
C
The dogs bark at the mailman.
D
The dog barks at the mailman.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Which sentence uses the correct form of the plural?
A
The children played in the parks.
B
The child played in the park.
C
The child played in the parks.
D
The children played in the park.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Some en Any
Some gebruik je in positieve zinnen en any gebruik je in negatieve en vragende zinnen, bijvoorbeeld:

I have some apples.
Do you have any apples?

Slide 18 - Slide

Laat voorbeelden zien van zinnen met some en any en vraag de leerlingen om zelf zinnen te maken met deze woorden.
I'm sorry, I don't have ___ time to help you right now.
A
some
B
a lot of
C
enough
D
any

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Can you give me ___ information about the event?
A
a lot of
B
any
C
some
D
little

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

I don't have ___ money left in my wallet.
A
a lot of
B
some
C
little
D
any

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Direct Speech
Direct speech is het direct weergeven van wat iemand zegt tussen aanhalingstekens, bijvoorbeeld:

She said, 'I love chocolate.'

Slide 22 - Slide

Laat voorbeelden zien van direct speech en vraag de leerlingen om zelf zinnen te maken met direct speech.
Indirect Speech
Indirect speech is het weergeven van wat iemand zegt zonder aanhalingstekens en met een andere woordvolgorde, bijvoorbeeld:

She said that she loved chocolate.

Slide 23 - Slide

Laat voorbeelden zien van indirect speech en vraag de leerlingen om zelf zinnen te maken met indirect speech.
Maak een zin in twee vormen: een in direct speech en een in indirect speech

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Oefenen
Oefen de grammatica-onderdelen met het maken van oefeningen in het werkboek/de online methode van All Right.

De grammatica-regels herhalen in boek (study box Unit 4)

Slide 25 - Slide

Laat de leerlingen individueel of in groepjes aan de slag gaan met het maken van oefeningen. Loop rond en beantwoord vragen waar nodig.
Terugblik
Aan het einde van de les kun je de grammatica-onderdelen past simple, present perfect, past perfect, singular of plural, some, any, direct & indirect speech correct toepassen.

Slide 26 - Slide

Bespreek de leerdoelen en laat de leerlingen vertellen wat ze hebben geleerd en wat ze nog lastig vinden. Geef waar nodig extra uitleg.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 27 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 28 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 29 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.