3C der- en ein Gruppe oefenen

Diese Stunde:
  • der- und ein-Gruppe Quiz
  • Vokabeln üben
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Diese Stunde:
  • der- und ein-Gruppe Quiz
  • Vokabeln üben

Slide 1 - Slide

Ziele der Stunde
 üben Grammatik K4
Vokabeln üben

Slide 2 - Slide

Stap 1: Was hast du gegen dies... Mann? Dies- behoort tot...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
C
null-Gruppe

Slide 3 - Quiz

Wat betekent ihr/ ihre
A
mijn
B
haar/hun
C
zijn
D
jouw

Slide 4 - Quiz

vul het juiste lidwoord in
Wir kommen onhe d.... Hund (m)

Slide 5 - Open question

vul het juiste lidwoord in
Bringst du das für d... Mädchen (o) mit?

Slide 6 - Open question

vul het juiste lidwoord in
Nach d... Wochenende (o) war ich krank

Slide 7 - Open question

vul het juiste lidwoord in
D... Lehrer (m) zeigte d.. Schülern (mv) d... Heft (o)

Slide 8 - Open question

vul het juiste lidwoord in
Habt ihr bei d... Konzert (m) getrunken?

Slide 9 - Open question

vul het juiste lidwoord in
Sein.... Oma (v) hat sein... Hund (m) schon gesehen

Slide 10 - Open question

Vul het juiste lidwoord in
Janna fährt ohne ihr... Mutter (v) ins Camp

Slide 11 - Open question

Welch_____Freundin hat er Blumen geschickt (verstuurd)?
A
Welcher
B
Welches
C
Welchie
D
Welche

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in

Dies……… Zeitungen (mv) sind leider ausverkauft.

diese = deze
A
1e diese
B
3e diesen +n
C
4e diese

Slide 13 - Quiz

Sind das ihr_ Bücher (mv)?
A
ihre
B
ihr
C
ihrs
D
ihren

Slide 14 - Quiz


(Hij) ..... hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben.
A
Ihn... sie
B
Er.... ihr
C
Er...sie

Slide 15 - Quiz

Inge will (u) ....ihren Freund vorstellen, möchten (u) .... das Frau Müller?

timer
0:45
A
Ihnen/Sie
B
Sie/Ihr
C
ihnen/Sie
D
Sie/Sie

Slide 16 - Quiz

Ich habe ____( hun) gesagt, dass ich ___( hen) besuche
A
sie, ihnen
B
ihnen, sie
C
sie, sie
D
ihnen, ihnen

Slide 17 - Quiz

weten
...... du, ob wir eine rechte Regierung bekommen? Nein, das ...... ich nicht.
A
wisst/weiß
B
weiß/wiss
C
weißt/weißt
D
weißt/weiß

Slide 18 - Quiz

ihr wollt =
A
zij willen
B
jullie willen
C
jij wilt
D
ik wil

Slide 19 - Quiz

Modalverben (modale hulpwerkwoorden)
vertaal het werkwoord:
mogen
A
mögen
B
möchten
C
dürfen
D
mochten

Slide 20 - Quiz

Welke vraagwoorden zijn juist vertaald (NL = D?)
A
waar = wo?
B
wat = wie?
C
wie = wer?
D
waar... vandaan = woher?

Slide 21 - Quiz

sicher
A
daarna
B
veilig
C
echter

Slide 22 - Quiz

bislang
A
zolang
B
telang
C
tot nu toe
D
hier langs

Slide 23 - Quiz

Verlust
A
geen zin
B
verre lust
C
verlies
D
verloren

Slide 24 - Quiz

Die Surferwelle ist für dich nicht geeignet.
geeignet=
A
stom
B
meer dan
C
geschikt
D
raar

Slide 25 - Quiz

Hoe zeg je "aandacht" in het Duits
A
Aufmerksamkeit
B
Bedenklichkeit
C
Bedächtigkeit
D
Vorsicht

Slide 26 - Quiz

quer
A
krom
B
recht
C
dwars
D
bocht

Slide 27 - Quiz

die Ausnahme
A
de opname
B
de uitgang
C
de uitzondering

Slide 28 - Quiz