Week 13 HAVO 2

Programm
    Rückblick 1 min
    • Was haben wir letztes Mal gemacht? Hausaufgaben
    Lernziel 1 min
    • Was werden wir heute lernen?
    Klassendeutsch!
    • Üben
    Buch 3 Zugspitze 
    • Schritt 2 Aufgabe 4







              Buch 3
              1 / 34
              next
              Slide 1: Slide
              DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

              This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

              time-iconLesson duration is: 45 min

              Items in this lesson

              Programm
                Rückblick 1 min
                • Was haben wir letztes Mal gemacht? Hausaufgaben
                Lernziel 1 min
                • Was werden wir heute lernen?
                Klassendeutsch!
                • Üben
                Buch 3 Zugspitze 
                • Schritt 2 Aufgabe 4







                          Buch 3

                          Slide 1 - Slide

                          Rückblick
                          • Was machten wir letztes Mal?

                          Slide 2 - Slide

                          Schritt 2 S. 19 Checken

                          Hausaufgaben
                          • Aufgabe 1B: stell dir vor
                          • Aufgabe 2B+C: antwoorden geven 
                          • Aufgabe 5: schrijf het berichtje  

                          Slide 3 - Slide

                          Lernziel
                          •  Ik kan een gesprekje voeren in een restaurant / hotel

                          Slide 4 - Slide

                          Klassendeutsch
                          Wie sagst du? 

                          • Mag ik naar de wc?
                          • Ik heb een vraag
                          • Mogen we samenwerken?
                          • Zou u mij kunnen helpen?
                          • Mag ik muziek luisteren?
                          timer
                          0:45

                          Slide 5 - Slide

                          Werkwoorden - werden 

                          Slide 6 - Slide

                          De basisuitgangen
                          ich
                          du
                          er, sie, es

                          wir
                          ihr
                          sie, Sie
                          -e
                          -st
                          -t

                          -en
                          -t
                          -en
                          feesttenten
                          uitleg

                          Slide 7 - Slide

                          ich
                          du
                          er, sie, es

                          wir
                          ihr
                          sie, Sie
                          -e
                          -st
                          -t

                          -en
                          -t
                          -en
                          werden (worden, zullen)
                          regel: stam + uitgang

                          werden
                          stam: -en eraf
                          -> werd


                          uitleg

                          Slide 8 - Slide

                          ich
                          du
                          er, sie, es

                          wir
                          ihr
                          sie, Sie
                          e
                          st
                          t

                          en
                          t
                          en
                          werden -> uitzondering
                          werd
                          werd
                          werd

                          werd
                          werd
                          werd

                          wirst
                          wird




                          du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!
                          Let op de exta 'e'.

                          e
                          e


                          e
                          uitleg

                          Slide 9 - Slide

                          ich
                          du
                          er, sie, es

                          wir
                          ihr
                          sie, Sie
                          e



                          en
                          t
                          en
                          werden -> uitzondering
                          werd
                          wirst
                          wird

                          werd
                          werd
                          werd
                          e
                          uitleg

                          Slide 10 - Slide

                          En nu jij!
                          Je krijgt 10 vragen:
                          • 5x multiple choice
                          • 5x open

                          Kan jij werden al correct vervoegen?

                          Slide 11 - Slide

                          werden (ich)
                          1/10
                          A
                          werde
                          B
                          wirde
                          C
                          werd
                          D
                          wird

                          Slide 12 - Quiz

                          werden (ihr)
                          2/10
                          A
                          wirdet
                          B
                          werd
                          C
                          werdet
                          D
                          werdt

                          Slide 13 - Quiz

                          werden (du)
                          3/10
                          A
                          werdest
                          B
                          wirst
                          C
                          wirdst
                          D
                          wirdest

                          Slide 14 - Quiz

                          werden (Thomas)
                          4/10
                          A
                          werdet
                          B
                          wirst
                          C
                          werdest
                          D
                          wird

                          Slide 15 - Quiz

                          werden (wir)
                          5/10
                          A
                          wirden
                          B
                          werden
                          C
                          werdet
                          D
                          wirsten

                          Slide 16 - Quiz

                          werden (du)
                          6/10

                          Slide 17 - Open question

                          werden (ich)
                          7/10

                          Slide 18 - Open question

                          werden (Maria)
                          8/10

                          Slide 19 - Open question

                          werden (ihr)
                          9/10

                          Slide 20 - Open question

                          werden (Sie)
                          10/10

                          Slide 21 - Open question

                          werden -> betekenis (1)
                          worden

                          • Morgen werde ich 16.
                          • Ich will später Lehrerin werden.
                          • Mein nächstes Fahrrad wird blau.
                          • Ich werde verrückt!

                          uitleg

                          Slide 22 - Slide

                          werden -> betekenis (2)
                          zullen, gaan ..., van plan zijn

                          • Das werde ich nicht machen. 
                          • Wir werden dich morgen besuchen. 
                          • Thomas wird seine Hausaufgaben machen. 
                          • Werdet ihr das Buch noch lesen?
                          uitleg

                          Slide 23 - Slide

                          • Morgen ga ik je bellen. (van plan zijn -> werden)
                          • Morgen ga ik naar oma. (naartoe -> gehen)
                          • Gaan we nog afspreken? (zullen -> werden)
                          • Gaan we nog? (naartoe -> gehen)

                          gaan: werden of gehen?
                          werden: zullen, gaan ..., van plan zijn
                          gehen: ergens naartoe
                          uitleg

                          Slide 24 - Slide

                          En nu jij!
                          Je krijgt 6 multiple choice vragen.

                          Weet jij al wanneer je werden of gehen moet gebruiken?
                          uitleg

                          Slide 25 - Slide

                          Ali will später Lehrer ...
                          1/6
                          A
                          werden
                          B
                          gehen

                          Slide 26 - Quiz

                          Wir ... morgen nach
                          Deutschland fahren.
                          2/6
                          A
                          werden
                          B
                          gehen

                          Slide 27 - Quiz

                          Das ... ich echt nicht
                          machen!
                          3/6
                          A
                          werde
                          B
                          gehe
                          C
                          dürfe

                          Slide 28 - Quiz

                          Gute Nacht, ich ...
                          ins Bett!
                          4/6
                          A
                          werde
                          B
                          gehe

                          Slide 29 - Quiz

                          Tschüs! Wir ... nach
                          Hause!
                          5/6
                          A
                          werden
                          B
                          gehen

                          Slide 30 - Quiz

                          Karim ... gleich alles
                          aufräumen.
                          6/6
                          A
                          wird
                          B
                          geht

                          Slide 31 - Quiz

                          Samenvatting
                          uitzondering:  werden

                          werden:                                          
                          ich
                          du
                          er, sie, es

                          wir
                          ihr
                          sie, Sie
                          werde
                          wirst
                          wird

                          werden
                          werdet
                          werden
                          werden heeft 2 betekenissen:
                          1. worden
                          2. zullen/van plan zijn/gaan ...


                          Slide 32 - Slide

                          Aufgabe 4 Schritt 2 S. 22
                          1. Je vertaalt het gesprekje
                          2. Je gebruikt Aufgabe 1 + Aufgabe 2 om de zinnen te vinden
                          3. Je werkt alleen
                          4. Je hebt 8 minuten
                          1. De docent zet je in breakoutrooms
                          2. Je checkt jullie stukjes
                          3. Je oefent het gesprekje tot de tijd om is
                          4. Je wisselt de rollen na elke keer
                          Alleen
                          Samen
                          timer
                          8:00

                          Slide 33 - Slide

                          Aufgabe 4
                          Ik kies een aantal tweetallen om de gesprekjes live te doen

                          Slide 34 - Slide