21 juni 2022 Verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Wat gaan we leren

Wat verwijswoorden zijn.

Verwijswoorden

Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.

 Of naar een groepje woorden in de tekst. 

Of zelfs naar een hele zin.

Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.

Doel van de les

Aan het eind van de les kun je een aantal verwijswoorden noemen.

Aan het eind van de les weet je wat een verwijswoord is.

Voorbeelden van verwijswoorden zijn:

hij, het, ze, zij, die, dat, hier, er, daar, dan, toen.

voorbeelden:

• Ali komt uit Syrie. Hij is daar geboren.
• Het verwijswoord is: 
• hij.      
• hij->Ali
• 
  
• Merhawit heeft een mooi droomhuis, het staat in Eritrea
• Het verwijswoord is: 
• het.  
• het-> het droomhuis

voorbeelden:

• Ik was in de vakantie in Griekenland. Het was daar heel mooi weer.
• Het verwijswoord is: 
• daar.  
• daar -> in Griekenland
• 
  
• Het lievelingseten van Ebony is fufu. Dat vindt ze heel lekker.
• Het verwijswoord is:
• dat. 
• Dat -> fufu

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?

1. Sharon
2. woont
3. zij
4. Nederland

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Waar verwijst zij naar?

1. Sharon
2. woont
3. hij
4. Nederland

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?

1. Vanessa
2. Ghana
3. land
4. dat

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Waar verwijst dat naar?

1. Vanessa
2. Ghana
3. Nederland
4. komt

Ik heb zin in de pauze, Dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?

1. ik
2. dan
3. pauze
4. zin

Ik heb zin in de pauze. Dan ga ik een croissant kopen.
Waar verwijst dan naar?

1. croissant
2. in de pauze
3. zin
4. dan

Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?

1. Ik
2. straks
3. wat
4. daarom

Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Waar verwijst daarom naar?

1. dat ik dorst heb
2. gesport
3. en
4. ik

Weet je nu wat verwijswoorden zijn?

1. Ja!
2. Nee
3. Een beetje

Noteer de verwijswoorden in onderstaande zinnen. 

1. Kijk naar al die rommel daar. Zou je het op willen ruimen?
2. Spanje stelt een nieuwe wet in. Het land heeft erover gestemd.
3. Dit zijn Saar en Dominique. Beide wonen in De Hoogte, waar het altijd erg gezellig is.
4. Kjeld Nuis stapte breed lachend op het podium. Hiervoor had de schaatser het hele seizoen zo hard getraind.
5. Irini had zelfgemaakte cake meegenomen om haar verjaardag te vieren.

Hoe vond je deze les met Lessonup

1. Interessant
2. goed
3. mwah
4. slecht