This lesson contains 27 slides, with text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
H5.2 Klimaten
Iemke Smit, Judith Hordijk & Sofie Vergeer
2 - 12 - 2021
Slide 1 - Slide
Wat gaan we deze les bespreken?
Snelle opfriscursus
Huiswerk H5.2 bespreken
Introductiefilmpje
Theorie
Examenopgave
Quiz
Slide 2 - Slide
Een snelle opfriscursus 5.1
Waarom beweegt de ITCZ tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring?
Wat is de Wet van Buys Ballot?
Slide 3 - Slide
Opdracht 2
A. Noteer achter de cijfer 1 t/m 8 van de klimaatdiagrammen de naam van de juiste stad
1=Adelaide, 2=Alice Springs, 3=Cairns, 4=Canberra, 5=Darwin, 6=Perth, 7=Sydney, 8=Melbourne
Slide 4 - Slide
Opdracht 2
B. Hoe zie je dat al deze steden op het zuidelijk halfrond liggen?
De zomer valt in december en januari, want dan heersen de hoogste temperaturen. Dit zie je terug in de klimaatdiagrammen.
Slide 5 - Slide
Opdracht 2
C. In de oostelijke stad Brisbane heerst een Cf-klimaat, terwijl op dezelfde breedteligging aan de westkust een B-klimaat heerst. Hoe kan het dat op dezelfde breedteligging een ander klimaat kan heersen. Beredeneer dit aan de hand van de luchtcirculatie bij een hogedrukgebied. Gebruik hierbij de atlas en benoem het kaartnummer.
GB54 218D; GB55 240D laat zien dat de wind boven Australië in ieder geval ‘s winters rond een hogedrukgebied cirkelt. Dit geeft een aanlandige wind bij Brisbane en een aflandige wind aan de westkust. Vandaar het vochtige Cf-klimaat in Brisbane en het droge B-klimaat aan de westkust.
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
Je begrijpt de betekenis van lucht-, zee- en oceaanstromen voor de verdeling van de warmte over de aarde en de invloed ervan op regionale klimaten.
Je kunt verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat van elkaar verschillen.
Je kunt een relatie leggen tussen het klimaat van een gebied en het er voorkomende landschap.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Classificeren = het trekken van grenzen tussen klimaatgebieden
Slide 9 - Slide
Klimaatclassificatie van Köppen
Slide 10 - Slide
Klimaatfactoren
1. Geografische breedteligging:
'Hoe verder van de evenaar, hoe kouder'
'Hoe verder richting de Polen, hoe minder neerslag' - Uitzondering --> woestijnen rond keerkringen
Slide 11 - Slide
Klimaatfactoren
2. Hoogteligging:
Hoe hoger je komt, hoe kouder
Bergen hebben een loefzijde (nat) en een lijzijde (droog)
Slide 12 - Slide
Loefzijde en lijzijde (herhaling)
Slide 13 - Slide
Klimaatfactoren
3. Type oppervlakte:
Een oceaan koelt langzamer af en warmt sneller op dan een continent --> kustgebieden hebben hierdoor een kleiner temperatuurverschil
Warme lucht van zee, brengt neerslag met zich mee
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Examenopgave
In Afrika liggen de verschillende klimaatzones over het algemeen parallel aan de evenaar. In Noord- en Zuid-Amerika is dit patroon minder herkenbaar. Noem de geofactor waardoor dit verschil wordt veroorzaakt en leg uit hoe deze geofactor van invloed is.
Slide 16 - Slide
QUIZ
Slide 17 - Slide
Vraag 1
'Is het aan de loefzijde droger of natter dan aan de lijzijde?'
Slide 18 - Slide
Vraag 2
'Hoeveel regen valt er gemiddeld in de natste plek van de wereld per jaar in millimeters?'
Welke groep het dichtstbij het goede antwoord zit, krijgt de punt
Slide 19 - Slide
Vraag 3
'Noem alle klimaatfactoren die we deze les hebben behandeld? '
Punt per juiste factor
Slide 20 - Slide
Vraag 4
'Wat voor klimaten kun je vinden in Europa?'
Punt per juiste factor
Slide 21 - Slide
Vraag 5
'Welke van de volgende beweringen is juist?'
A) In Hokkaido vinden we een gematigd klimaat
B) In het westen van de Verenigde Staten wordt het klimaat alleen beïnvloed door de gebergtes
C) In Afrika heerst er onder andere een polair klimaat
Slide 22 - Slide
Vraag 6
'Hoeveel neerslag valt er gemiddeld op de droogste plek van de wereld per jaar in millimeters?'
Welke groep het dichtstbij het goede antwoord zit, krijgt de punt
Slide 23 - Slide
Vraag 7
'In welk klimaat zijn de temperatuurverschillen het grootste tussen de zomer en de winter?'
Slide 24 - Slide
Vraag 8
'Hoeveel verschillende klimaatvarianten zijn er volgens de klimaatclassificatie van Köppen, dus met hoofdklimaat en de kleine letter voor de verschillende kenmerken?'
Welke groep het dichtstbij het goede antwoord zit, krijgt de punt
Slide 25 - Slide
Vraag 9
'Welke zeestroom kan minder water vasthouden?'
Slide 26 - Slide
Vraag 10
'Welke twee soorten circulaties zijn in deze les aan bod gekomen?'