(Week 16) 2B les 2

1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programm
  • Wiederholung Grammatik
  • Aufgaben 4.6

Slide 3 - Slide

Noem een sterk werkwoord in het Duits.

Slide 4 - Mind map

Wiederholung
Korte herhaling van de stof, noteer het voor jezelf ;)

Slide 5 - Slide

Herkenning sterkwerkwoord
1. Klinkerverandering in de verleden tijd
2. Voltooid deelwoord eindigt op -en
ik help / ik hielp 
helpen / geholpen

Slide 6 - Slide


e --> i

essen
geben
helfen
nehmen
sprechen
treffen

e --> ie

lesen
sehen
Lange uitspraak = ie
alleen bij: du, er, sie, es

Slide 7 - Slide

a --> ä

fahren
fallen
laufen
schlafen
waschen
alleen bij: du, er, sie, es

Slide 8 - Slide

sterke werkwoorden met e

Beispiel:  
ich helfe --> du hilfst/ er hilft 
ich sehe --> du siehst / er sieht 


Slide 9 - Slide

Uitzonderingen
bij geben en nehmen wordt het "ee" een "i"
ich gebe --> du gibst / er gibt
ich nehme --> du nimmst / er nimmt

Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m

Slide 10 - Slide

sterke werkwoorden met a

Beispiel:  
ich fahre--> du fährst/ er fährt
ich laufe--> du läufst/ er läuft 


Slide 11 - Slide

Aufgabe
We gaan verschillende zinnen krijgen waarbij jij het werkwoord moet vervoegen. 
Voordat we starten, op welke 2 dingen moeten wij goed letten?

Slide 12 - Slide

Ich sehe was, was du nicht (zien)
A
sehst
B
siehst
C
sihst
D
sist

Slide 13 - Quiz

Sie (slapen) noch nicht.
A
schläft
B
schlaft
C
schläfst
D
schlafst

Slide 14 - Quiz

Sie (lezen) ein Buch.
A
lest
B
liest
C
lieset
D
list

Slide 15 - Quiz

(Geven) du mir bitte das Buch?
A
Giebst
B
Geebst
C
Gebst
D
Gibst

Slide 16 - Quiz

Hast du die Zeitung (lezen)?
A
liest
B
lest
C
gelesen
D
liesst

Slide 17 - Quiz

Vul de goede vorm in.
Meine Schwester (helpen) ....... mir bei den Hausaufgaben.
A
helft
B
hilft
C
hielft
D
hilfst

Slide 18 - Quiz

Mein Lehrer (spreken) ..... sehr deutlich.
A
sprecht
B
spriecht
C
spricht
D
sprekt

Slide 19 - Quiz

Du (lachen) oft.
A
lächst
B
lächt
C
lachst
D
lacht

Slide 20 - Quiz

Wo (ontmoeten) .......... du uns heute Abend?
A
triffst
B
treffst
C
triefst
D
trifft

Slide 21 - Quiz

Johann, (nemen) .......... du uns mit?
A
nehmst
B
nimmst
C
nemst
D
nimmt

Slide 22 - Quiz

Mein Bruder (eten) ....... gerne Eis.
A
esst
B
ist
C
est
D
isst

Slide 23 - Quiz


De grammatica die we net herhaald hebben vind ik 
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Aufgabe
Maak de versterk jezelf op Na Klar online als je het nog een beetje lastig vindt!
Daarna start je met de planner. 
(klik voor vergroting)

Slide 25 - Slide

Bis morgen!

Slide 26 - Slide