uitleg qui/que/dont

Bonjour et bienvenue! 

* spreekvaardigheid
* pronom relatif qui/que/dont
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Bonjour et bienvenue! 

* spreekvaardigheid
* pronom relatif qui/que/dont

Slide 1 - Slide

spreekvaardigheid

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Grammaire
pronom relatif; betrekkelijk vnw die/dat

Slide 6 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord: 
qui en que 
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord of zinsdeel uit  de hoofdzin. Een betrekkelijk voornaamwoord staat altijd aan het begin van een bijzin 

In het Nederlands is de vertaling 'die' of 'dat'. 






Slide 7 - Slide

qui en que
Als het betrekkelijk voornaamwoord het ONDERWERP vervangt, dan gebruik je QUI
Als het betrekkelijk voornaamwoord het LIJDEND VOORWERP  vervangt, dan gebruik je QUE/QU'



Slide 8 - Slide

Exemples:
C'est le professeur ........ donne beaucoup de devoirs.
Het onderwerp van de hoofdzin is "le professeur". 
Ik vul hier in: QUI
C'est le professeur ...... les élèves aiment beaucoup.
Het onderwerp van de hoofdzin is niet "le professeur" maar "les élèves:. 
 Ik vul hier in:  QUE

Slide 9 - Slide

Exemples
L'acteur qui joue dans ce film est mon acteur préféré.
Le prof qui a écrit cette lettre est très gentil.
C'est ma mère qui a fait ce gâteau. 
Le portable que j'ai acheté la semaine dernière, ne marche plus.
Le pantalon que je voulais acheter, était trop cher.
Au magasin, j'ai vu une robe que j'aime beaucoup.




Slide 10 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord 'dont'
DONT is een betrekkelijk voornaamwoord dat hoort bij een werkwoord dat het voorzetsel 'DE' heeft. 
bv:
parler de = praten over
avoir peur de = bang zijn voor
avoir besoin de = nodig hebben
tomber amoureux de = verliefd worden op





Slide 11 - Slide

Exemples
On a besoin d'argent pour acheter un scooter.
L'argent dont on a besoin pour acheter un scooter. 

J'ai envie d' un gâteau 
Le gâteau dont j'ai envie est dans la vitrine. 

J'ai peur d'un homme. L'homme dont j'ai peur est parti.

Slide 12 - Slide

Quiz
Test je kennis en inzicht

Slide 13 - Slide

qui of que?
Il a fait un voyage ..... est intéressant.
A
qui
B
que

Slide 14 - Quiz

qui of que?
C'est un ami ... m'a aidé beaucoup.
A
qui
B
que

Slide 15 - Quiz

qui of que?
Est-ce que tu peux me donner le livre .... tu as acheté?

A
qui
B
que

Slide 16 - Quiz

J'ai besoin de ce livre.
C'est un livre .......j'ai besoin.
A
qu'
B
que
C
dont
D
qui

Slide 17 - Quiz

Meghan Markle ...... le prince Harry est tombé amoureux, est une actrice américaine. (tomber amoureux de) !
A
qui
B
dont

Slide 18 - Quiz

Les devoirs;

Herhalen aantek
lezen les 3 maken oef 22 t/m 26 online

Slide 19 - Slide