5.4 Gaswisseling bij dieren

5.4 Gaswisseling bij dieren
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5.4 Gaswisseling bij dieren

Slide 1 - Slide

Eerst even wat herhaling
in de vorm van wat vragen.......

Slide 2 - Slide

Leg uit dat je ademhalingsspieren sterker worden door sporten, zingen en het bespelen
van een blaasinstrument.
A
Je longen groeien dan en dus worden je ademhalingsspieren sterker
B
Je moet dan heel vaak maar een beetje lucht in- en uitademen. Dat versterkt je ademhalingsspieren.
C
Je traint je ademhalingsspieren doordat ze dan meer kracht moeten leveren omdat je dieper ademhaalt.

Slide 3 - Quiz

In de rook van een sigaret komen kleine teerdruppeltjes voor. Teer kan niet door de wand van de longblaasjes heen en blijft in de longblaasjes achter.
Leg uit welke invloed dit heeft op de gaswisseling.
A
De gaswisseling gaat beter; omdat je dan dieper gaat ademhalen.
B
De gaswisseling gaat beter; omdat zuurstof zich ophoopt en in grotere concentraties dan in het bloed komt
C
De gaswisseling gaat slechter; stikstof kan nu niet worden opgenomen.
D
De gaswisseling gaat slechter; zuurstof en CO2 gaan moeilijker door de wand van de longblaasjes.

Slide 4 - Quiz

Een patiënt met COPD is vaak benauwd, moet veel hoesten en is kortademig.
Een patiënt met COPD is hierdoor vaak moe, omdat een patiënt met COPD minder _ _ _ _ _ _ opneemt dan een gezond persoon en kan daardoor
minder energie vrijmaken bij de verbranding.
Welk woord moet er op de streepjes staan?

Slide 5 - Open question

Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe de gaswisseling plaatsvindt bij verschillende diergroepen.
Via de longen zoals bij zoogdieren, vogels en reptielen.
Via kieuwen zoals bij amfibieën en vissen.
Via tracheeën zoals bij insecten.
Via de celmembraan zoals bij ééncelligen.

Slide 6 - Slide

Ééncellige organismen hebben geen speciale ademhalingsorganen. Ademhaling vindt plaats via het celmembraan. Gassen zoals zuurstof (opname) en koolstofdioxide (afgifte) gaan makkelijk door de celmembraan.

Meercellige organismen hebben ademhalingsorganen nodig voor hun gaswisseling.

Slide 7 - Slide

Lees deze tekst

Slide 8 - Slide

Een dolfijn heeft geen grotere longinhoud maar heeft wel meer longblaasjes.
Nadia zegt: “Door deze bouw kan het bloed van een dolfijn sneller koolstofdioxide afgeven in de longen.”
Carry zegt: “Door deze bouw kan een dolfijn naar verhouding meer lucht inademen.”
Heeft Nadia gelijk? En heeft Carry gelijk?
A
Geen van beide heeft gelijk
B
Alleen Nadia heeft gelijk
C
Alleen Carry heeft gelijk
D
Zowel Nadia als Carry heeft gelijk

Slide 9 - Quiz

Vissen hebben kieuwen.
  • kieuwen liggen in de kieuwholten
  • kieuwholten zijn bedekt door kieuwdeksels
  • elke kieuw bestaat uit een kieuwboog, met daarop kieuwplaatjes en daarop weer kieuwlamellen --> oppervlaktevergroting!
  • tegenstroomprincipe: uitwisseling van stoffen gaat vanzelf

Slide 10 - Slide

Bij vissen zijn bewegingen nodig om te kunnen ademhalen.

Zet de gebeurtenissen bij de ademhaling van een vis in de juiste volgorde.

Gebruik blz 67 van je boek en gebruik alleen de getallen!
1
2
3
4
5
6
7

Slide 11 - Slide

Zet de gebeurtenissen bij de ademhaling van een vis in de juiste volgorde.

Gebruik blz 67 van je boek en gebruik alleen de getallen!


1
2
3
4
5
6
7
3 - 4 - 2 - 7 - 1 - 5 - 6

Slide 12 - Slide

De vis neemt water op in de bek.
3. de kieuwdeksels zijn gesloten.
4. De vis beweegt de mondbodem omhoog.
2. De kieuwdeksel gaan open.
7. Het water stroomt langs de kieuwen het lichaam uit.
1. De kieuwdeksels gaan dicht.
5. De vis opent de bek.
6. Er stroomt opnieuw water de bek in.

Slide 13 - Slide

Insecten hebben tracheeën.
  • sterk vertakte buisjes
  • openingen heten stigma's
  • vertakkingen  --> oppervlaktevergroting!

Slide 14 - Slide

Muggen leggen hun eitjes in het water, waarin zich ook de larven ontwikkelen. De larven hebben aan hun achtereinde een adembuis die in verbinding staat met hun ademhalingsorganen.

Op welke manier nemen de muggenlarven zuurstof op?
A
met kieuwen uit de lucht
B
met kieuwen uit het water
C
met tracheeën uit de lucht
D
met tracheeën uit de water

Slide 15 - Quiz

Maak nu opdracht
1 t/m 6 van de DT toets, op blz 76 van je boek.

In je schrift.....geen iPad

Slide 16 - Slide

Afb. 41
plaats 1: 
minste CO2 en meeste O2

Slide 17 - Slide

Via welke organen vindt bij een pad gaswisseling plaats?

Longen en huid
(zie blz 66 van je boek)

Slide 18 - Slide

Een slang is koudbloedig.

Long 4
is van een zoogdier

Slide 19 - Slide

Minder zuurstof

Slide 20 - Slide

HUISWERK
Bestudeer 5.4 en
maak opdracht 27 t/m 32

Slide 21 - Slide