KT 4.4 Vermogen en energie les1

NaSk (Natuur- en scheikunde 

  • Ga rustig op je eigen plek zitten
  • Boeken op tafel
  • Computer opstarten met lesson up
  • Tassen op de grond
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

NaSk (Natuur- en scheikunde 

  • Ga rustig op je eigen plek zitten
  • Boeken op tafel
  • Computer opstarten met lesson up
  • Tassen op de grond

Slide 1 - Slide

Als 1 lampje uit gaat bij een parallelschakeling, gaan ALLE lampjes uit.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Bij een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Bij een serieschakeling staan alle lampjes achter elkaar geschakeld
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Serieschakeling

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • 4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  • 4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 6 - Slide

Het vermogen van een apparaat
  • Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 sec verbruikt.
  • Het vermogen wordt meestal weergegeven in de eenheid Watt (W) of kilowatt (kW).
  • Bij veel apparaten staat het vermogen vermeld op de verpakking.

Slide 7 - Slide

fohn

LED -lamp
Koffiezet- apparaat
Computer
10 W
1200 W
200 W
2000 W

Slide 8 - Drag question

Het vermogen van een apparaat is afhankelijk van:
  1. De spanning waarop het apparaat werkt (h.h. Volt)
  2. De stroomsterkte die door het apparaat loopt (h.h. Ampère) 
  3. In formule vorm:                                                                     VERMOGEN (w)  = SPANNING (V) x  STROOMSTERKTE (A)

Slide 9 - Slide

Een rekenvoorbeeld
  • In een klaslokaal is een netspanning van 230V. In dit lokaal hangt een een TL-buis. Als deze TL-buis aan staat loopt er een stroom van 5A.                                                                                  Wat is het vermogen van de TL-buis in W?
  • antwoord: vermogen = 230 x 5 =  1150 W 

Slide 10 - Slide

Nu zelf:
Een lampje van 10V loopt een stroom van 3A. Bereken het vermogen van het lampje.
(vermogen = spanning x stroomsterkte)

Slide 11 - Open question

In een klaslokaal is een netspanning van 230V. In het lokaal heeft meneer Soer een boormachine die werkt op een stroomsterkte van 3A. Wat is het vermogen van deze boormachine?

Slide 12 - Open question

Nu zelf
  • In een klaslokaal is een netspanning van 230V. In het lokaal heeft meneer Soer een boormachine die werkt op een stroomsterkte van 3A. Wat is het vermogen van deze boormachine?
  • antwoord: vermogen = 230V x 3A =  690 W 

Slide 13 - Slide

Omrekenen
1 kW = 1000 W    ( x 1000)
1 W = 0,001 kW   (: 1000)

Slide 14 - Slide

Energieverbruik
  • Energieverbruik = vermogen  x  tijd 
  •  Een apparaat verbruikt meer energie wanneer hij meer vermogen heeft. 
  •  Of een apparaat verbruikt meer energie wanneer hij langer aan staat. 

Slide 15 - Slide

Leerdoelen
  • 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • 4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  • 4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 16 - Slide

Aan de slag !!
  • Lees de lesstof nogmaals door en maak de bijbehorende opdrachten par 4.4 opdr 1 tm 5 (in je boek). 
  • Je mag alleen RUSTIG overleggen (buurman/ buurvrouw.)

  • Ben je niet klaar dan is dit je huiswerk.

Slide 17 - Slide