H4.1 Spelling

WELKOM
Zorg dat je klaar hebt liggen:
lesboek
laptop (log in bij LessonUp en Nieuw Nederlands)

Niet nodig: 

1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WELKOM
Zorg dat je klaar hebt liggen:
lesboek
laptop (log in bij LessonUp en Nieuw Nederlands)

Niet nodig: 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Hoofdstuk 4 Spelling
  • Presentaties
  • Aan de slag met opdrachten/weektaak

Slide 2 - Slide

Doelen

Slide 3 - Slide

H4 spelling
Je kunt woorden/woordgroepen op vijf manieren korter schrijven:
- met een afkorting
- een letterwoord
- een initiaalwoord
- een verkorting
- een symbool

Slide 4 - Slide

Afkorting
Een afkorting is de weergave van een woord met een beperkt aantal letters, die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord. Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. 
blz. (bladzijde), m.a.w. (met andere woorden), Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)

Slide 5 - Slide

Letterwoord
Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. Je schrijft een letterwoord zonder punten en je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt. 

- pin (spreek uit: pin, niet pee/ie/en; betekenis: persoonlijk identificatienummer)
- havo (spreek uit: haavoo, niet ha/aa/vee/oo, betekenis: hoger algemeen voortgezet onderwijs

Slide 6 - Slide

Initiaalwoord
Een initiaalwoord wordt vervormd volgens dezelfde regels als een letterwoord, maar in tegenstelling tot een letterwoord spreek je uit als losse letters:

- NS (Nederlandse Spoorwegen), wc (watercloset)

Slide 7 - Slide

Verkorting
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer delen lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als een woord.

- airco (airconditioning)
- horeca (hotels, restaurants, cafés)

Slide 8 - Slide

Symbool
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt:
- cm (centimeter), kg (kilogram), W (Watt)


Slide 9 - Slide

Maken
Maak opdracht 1 van H4 spelling. Je mag hiervoor een online woordenboek gebruiken. Schrijf de antwoorden in je schrift of op een blaadje. We gaan het zo via LessonUp nakijken.

Slide 10 - Slide

1. Ca - Calcium
A
verkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
afkorting

Slide 11 - Quiz

2. ca. - circa
A
verkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
afkorting

Slide 12 - Quiz

3. cao - collectieve arbeidsovereenkomst
A
verkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
afkorting

Slide 13 - Quiz

4. CO2 - koolstofdioxide
A
verkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
symbool

Slide 14 - Quiz

5. dr. - doctor
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quiz

6. hetero - heteroseksueel
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting

Slide 16 - Quiz

7. MHz - megaherz
A
afkorting
B
verkorting
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 17 - Quiz

8. MEd - Master of Education
A
afkorting
B
verkorting
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 18 - Quiz

9. NAVO - Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 19 - Quiz

10. t.z.t. - te zijner tijd
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 20 - Quiz

11. vip - very important person
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 21 - Quiz

12. WHO - World Health Organization
A
afkorting
B
verkorting
C
letterwoord
D
initiaalwoord

Slide 22 - Quiz