H36 -Bijwoord en voorzetsel

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1F!

Vandaag...
- Wat weet je nog van H35?
- Theorie H36
- Opdrachten maken


Leerdoel:
- Ik leer wat de kenmerken en functie van bijwoorden en voorzetsels zijn in een zin.
Huiswerk 
Maken: H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.

Slide 3 - Slide

Huiswerk
Dinsdag 10 januari:
Maken: H35: opdr. 1 t/m 3, 5 t/m 7


Slide 4 - Slide

czn
azn
zn-e
blw
olw
huis
een
Jumbo
liefde
mobiel
potloden
Volvo
januari
Kim
de
het
gedachten

Slide 5 - Drag question

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

De meeste leerlingen zijn jarig.
A
De
B
meeste
C
leerlingen
D
zijn

Slide 6 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 9 - Slide

De winkelier heeft zijn winkel gesloten.

zijn
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

De winkel is van hem.
'hem' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Jouw paspoort is niet meer geldig.

'jouw' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Benoem het pers. vnw. en bez. vnw. in de volgende zin:

'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 14 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan:
deze, die, dit, dat, zo'n, dergelijke

Deze dag gaat heel leuk worden.
Die leerling heeft goed gescoord!

Staat meestal voor een ZN: deze hond
maar je kan het er ook achter denken: luistert beter dan die (hond).

Slide 15 - Slide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:

Ik zou een zwarte fiets eerder kopen dan zo'n gele.
A
een
B
eerder
C
dan
D
zo'n

Slide 16 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Heeft betrekking op een woord dat/ zin die vooraf gaat. 
die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen

De hanglamp die ik vandaag weggegooid heb. 


Slide 17 - Slide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:

De vrachtwagen die daar rijdt is erg vies.
A
de
B
vrachtwagen
C
die
D
daar

Slide 18 - Quiz

Wat is het antecedent?

De vrachtwagen die daar rijdt is erg vies.

Slide 19 - Open question

Bijwoord + voorzetsel
We lezen de theorie op blz. 146 en 148 van Kern.

Slide 20 - Slide

Aan de slag!
Maken: H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: 
  • opdr. 10
  • lezen in je leesboek
timer
15:00

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Maandag 16 januari
H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.


Slide 22 - Slide