Vul het juiste verwijswoord in:
1. Het meisje...daar liep, ken ik van school.2. Heb jij dat boek aan hen/hun....gegeven?
3. Morgen vertel ik hen/hun.....het grote nieuws.
4. Mijn docent Frans...ik les krijg, is ziek.
5. Het blaadje....ik heb geschreven, ben ik kwijtgeraakt.
6. Een fotomodel....goed betaald wordt, is een supermodel.
7. De piano...ik heb geleend, is vals.