KERN havo 4 paragraaf 4 Hoe kinderen taal leren

4 havo - 3 december
H4 - Hoe kinderen taal leren
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

4 havo - 3 december
H4 - Hoe kinderen taal leren

Slide 1 - Slide

Paragraaf 4 Hoe kinderen taal leren

Slide 2 - Slide

Het taalvermogen is volgens mij
aangeboren
aangeleerd
allebei

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Video

Wanneer begint het leren van je moedertaal?
A
direct na de conceptie
B
na ongeveer 26 weken in de baarmoeder
C
direct na de geboorte
D
vanaf de derde week na de geboorte

Slide 5 - Quiz

Wat hoort een ongeboren baby waardoor hij de taal leert?
A
de stem van zijn moeder
B
omgevingsgeluiden
C
het ritme van de taal
D
spraakklanken

Slide 6 - Quiz

Baby's horen
  • ritme
  • veelvoorkomende spraakklanken

Slide 7 - Slide

Wat hoort NIET bij child directed speech?
A
langzamer spreken
B
snelle berekeningen in de hersenen
C
veel herhalen
D
wijzen

Slide 8 - Quiz

Taalverwerving
De eerste taal die je leert, is je moedertaal.

Je hebt het Nederlands verworven.

Het kost de meeste kinderen vier jaar om hun moedertaal te verwerven. 

Slide 9 - Slide

Fases in de taalverwerving
 1. Voortalige periode (0 – 1)
 2. Vroegtalige periode (1 – 2,5)
 3. Differentiatiefase (2,5 – 5)
 4. Voltooiingsfase (5 – 9)

Slide 10 - Slide

De voortalige periode (0-1)
Fonologische vaardigheden
In de voortalige periode leren baby’s de klanken die belangrijk zijn in hun moedertaal. Nederlandse baby’s leren bijvoorbeeld het verschil herkennen tussen de L en de R. Japanse baby’s leren juist andere klankcontrasten herkennen.
Aan het einde van deze eerste fase gaan baby’s zelf klanken maken: ze gaan brabbelen (brabbelfase)

Slide 11 - Slide

De voortalige periode (0-1)
De voortalige periode (26 weken voor de geboorte - 1 jaar) het kind leert:
- de taal hekennen;
- klanken herkennen;
- klanken verstaan
- klanken uitspreken.

Slide 12 - Slide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Semantische vaardigheden
Kinderen zeggen hun eerste echte woordje, vaak mama of papa.
Al snel komen daar meer losse woordjes bij, als auto! of poes!
Syntaxtische vaardigheden
De eerste (korte) zinnetjes hebben meteen de goede woordvolgorde: koekje eten (niet: eten koekje).

Slide 13 - Slide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Semantische vaardigheden: betekenis van de gesproken taal

Syntactische vaardigheden: grammaticale regels

Slide 14 - Slide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Van 1 jaar tot 2,5 jaar. Het kind leert...
- dat klanken een betekenis hebben;
- woorden (éénwoordfase);
- woorden combineren (twee- en meerwoordfase);
- de goede woordvolgorde.


Slide 15 - Slide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Kinderen maken langere zinnen met meer werkwoorden: 
Jij gaat ook altijd weglopen soms 
Ik doe jou aanbotsen.

Kinderen gaan nadenken over taal. 
Een oma is geen meisje, maar een meis, want ‘–je’ hoort bij kleine dingen en oma is niet klein… Kortom: ze gaan logische fouten maken.


Slide 16 - Slide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Kinderen springen van de hak op de tak, beginnen over zaken en mensen die de gesprekspartner niet kent, lopen tijdens het gesprek zomaar weg etc.

Kinderen bedenken creatieve woorden, als zij het woord nog niet kennen:
Ik heb haarpijn.
Papa's geheugenkies is eruit.

Slide 17 - Slide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Morfologische vaardigheden: werkwoorden en andere woordsoorten verbuigen

Overgeneralisatie: net geleerde taalregels toepassen op woorden waarbij dat niet hoort.

Metalinguïstisch bewustzijn: nadenken over de zin en onzin van taal

Slide 18 - Slide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Tussen 2,5 en 5 jaar verbetert de taal verder.
- De zinnen worden langer.
- De woordenschat breidt zich snel uit.
- De peuter leert werkwoorden vervoegen.
- Het kind leert samenstellingen (huisdeur).
- De kleuter leert nadenken over taal. 

Slide 19 - Slide

De voltooiingsfase (5 - 9)
Kinderen leren op school lezen en schrijven.
Kinderen leren steeds meer woorden en woordsoorten.
Kinderen leren sterke werkwoorden vervoegen (loop/liep/gelopen).
Kinderen weten hoe je een gesprek moet voeren.
Kinderen leren inschatten wat de luisteraar weet, zodat ze niet te veel en niet te weinig informatie geven!

Slide 20 - Slide

De voltooiingsfase (5 - 9)
Pragmatische vaardigheden: wat effectief, begrijpelijk en passend taalgebruik is.

Kritische periode: de eerste levensjaren lijken de periode om taal te leren.

Slide 21 - Slide

De goede zinsvolgorde gebruiken leer je al als je ...
A
0 tot 6 maanden bent.
B
2,5 tot 3 jaar bent.
C
5 of 6 jaar bent.
D
8 of 9 jaar bent.

Slide 22 - Quiz

Kritieke periode
Wat gebeurt er als je geen taal aangeleerd krijgt? De theorie is dat er een kritieke periode is waarin je taal aangeleerd moet krijgen. Als je in die periode geen taal aangeleerd wordt, dan zul je daarna nooit meer de taal leren. Het is een theorie, omdat mensen niet vrijwillig kinderen onthouden van taal.

Toch zijn er praktijkvoorbeelden van kinderen die geen taal aangeleerd hebben gekregen. Dit worden ook wel wolfskinderen genoemd.  

Slide 23 - Slide

Taalvermogen behavioristen
Behaviorisme: wetenschappelijke stroming
Taalleren is een kwestie van imitatie.

De taalomgeving is vooral belangrijk bij het verwerven van taal.

Slide 24 - Slide

Universele grammatica
Noam Chomsky
Universele grammatica
Taal is te complex om aan te leren door immitatie.
Taalvermogen is aangeboren.
Parameters: gedeelde grammaticaregels

Slide 25 - Slide

Cognitieve taalkunde
Sociaal instinct is de belangrijkste factor bij taalverwerving.

Volgens de cognitieve taalkunde is het taalaanbod niet beperkt en is ons vermogen om patronen te herkennen enorm geavanceerd.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Doelen
- Je weet hoe het taalverwervingsproces bij kinderen verloopt en welke opvattingen er zijn over taalverwerving.
- Je kan verschillende fases in het taalverwervingsproces en verschillende opvattingen over taalverwerving herkennen en toelichten.
- Je kan voorbeelden bedenken van talige uitingen die passen binnen een bepaalde fase van het taalverwervingsproces en de verschillende opvattingen over taalverwerving verklaren en beoordelen.

Slide 28 - Slide

Aan de slag

Maak opdracht 1 t/m 13 (blz. 14-15 in het oefenboek)

Huiswerk voor di 10 december

Slide 29 - Slide