This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
Slide 3 - Open question
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
Slide 4 - Open question
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant of ding.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal 'de', 'het' of 'een' voor zetten.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
Slide 5 - Drag question
Wat zijn voorzetsels?
Slide 6 - Open question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival
Slide 7 - Drag question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 8 - Drag question
werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
Slide 9 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 10 - Quiz
Leg uit wat het verschil is tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Slide 11 - Open question
De namen van maanden van het jaar schrijf je met een kleine letter.
A
Juist
B
Niet juist
Slide 12 - Quiz
Samengestelde zin
Enkelvoudige zin
Vandaag leer ik over samengestelde zinnen.
Ik ga naar school, omdat ik slim wil worden.
Ik kan een moeilijke en lange samengestelde zin herkennen.
Deze stof vind ik makkelijk en ik hoef niet veel te leren.